3H Boekverslagen mondeling

3H Boekverslagen mondeling
Aan het einde van de lessen weet je wat je moet verwerken in je leesdossier, zodat je een deel van je voorbereiding voor je mondeling al hebt uitgevoerd. 

Aan het eind van de les weet je ook hoe je de volgende gelezen boeken moet verwerken voor je leesdossier. 

Tegen het einde van het schooljaar heb je een leesdossier opgesteld met daarin vijf uitgewerkte boeken. Dit dossier dient als naslagwerk en als voorbereiding voor je mondeling. 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

3H Boekverslagen mondeling
Aan het einde van de lessen weet je wat je moet verwerken in je leesdossier, zodat je een deel van je voorbereiding voor je mondeling al hebt uitgevoerd. 

Aan het eind van de les weet je ook hoe je de volgende gelezen boeken moet verwerken voor je leesdossier. 

Tegen het einde van het schooljaar heb je een leesdossier opgesteld met daarin vijf uitgewerkte boeken. Dit dossier dient als naslagwerk en als voorbereiding voor je mondeling. 

Slide 1 - Tekstslide

Voorblad
Elk verslag begin je met een voorblad. Op deze bladzijde vermeld je: 
- Titel van het boek;
- Naam van de auteur;
- Jaar eerste uitgave (vind je voor in je boek); 
- Aantal bladzijdes;
-  Genre (komen we later op terug);
- Jeugd- of volwassenroman.

Eigen gegevens: 
- Je naam en je klas;
-  De datum; 
- Nummer van je verslag, is het je eerste, tweede, derde, vierde of vijfde verslag. 



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

1. Keuze boek in samenhang met de gebeurtenissen
- Beschrijf kort de belangrijkste gebeurtenissen die de belangrijkste personen meemaken. 

- Je schrijft een samenvatting van het boek. Je mag ook een samenvatting zoeken op het internet en deze aanvullen. 
! Let op: ChatGTP geeft niet altijd een goede samenvatting van je boek. Deze tool zoekt namelijk informatie van het hele internet. Gebruik je deze tool? Check dan goed of de informatie klopt. 

Slide 4 - Tekstslide

2. Personages
Geef een beschrijving van de belangrijke personages uit het boek.
- Wie is de hoofdpersoon of hoofdpersonen? Wie zijn de belangrijkste bijpersonen?
- Beschrijf van belangrijke personen het karakter en (als dat van belang is) het uiterlijk en de leeftijd.
Stel vragen als welke relaties heeft de hoofdpersoon met andere personen uit het boek. 

- Veranderen de karakters in het verhaal? Motiveer je antwoord. (Verandert zijn denkwijze of zijn karakter?)
ROUND - maakt een ontwikkeling door, verandert dus in het boek van karakter of denkwijze. Je kent dit personage door en door. 
FLAT - oppervlakkig, je weet slechts een klein beetje. 

Slide 5 - Tekstslide

Waar speelt het verhaal zich af?

Slide 6 - Woordweb

3. Plaats/ruimte
Beschrijf waar het verhaal zich voornamelijk afspeelt. Leg uit hoe je dat weet en leg uit wat voor effect dat heeft op het verhaal. 

Bijvoorbeeld: 
- Ruimtebeschrijving, hierbij wordt de ruimte gebruikt om het verhaal extra spannend te maken. Een verhaal dat zich in een donker bos afspeelt, roept eerder het gevoel van spanning op dan een veld met zonnebloemen. 

- Sfeertekening, hierbij wordt de ruimte gebruikt als ondersteuning voor een bepaalde sfeer die bij de gebeurtenis past. Dreigend onweer als er gevaar dreigt. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

4. Tijd
In welke tijd speelt het verhaal zich af? Geef voorbeelden waaraan je dat kan zien. (heden - gebruik van mobiele telefoons, etc.) 

Wat is de tijd waarin het verhaal zich afspeelt? Wordt het verhaal in chronologische volgorde verteld? Of wordt er veel gebruik gemaakt van flashback (terugblik) of flashforward (vooruitblik) en wat is daarvan het effect op het verhaal? Had dit voor jou meerwaarde of vond je dat het niets bijdroeg? 

Hoeveel hoofdstukken heeft het boek? Is er iets opvallends aan? 

Slide 9 - Tekstslide

Verteltijd en vertelde tijd
Verteltijd - De tijd die nodig is om een verhaal te lezen. Wordt uitgedrukt in aantal bladzijden. 

Vertelde tijd - De tijd die verstrijkt binnen een verhaal. Door tijdsaanduidingen in het verhaal weet de lezer het tijdsverloop binnen het verhaal. Bestrijkt het een dag, een week, maanden, jaren of hele leven (kind, tiener, volwassen) etc.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de vertelde tijd van jouw boek?

Slide 11 - Open vraag

5. Opbouw 
• Hoe begint het verhaal? Met een inleiding, bij het begin van de eigenlijke gebeurtenissen of ergens middenin de gebeurtenissen?



• Hoeveel hoofdstukken heeft het boek? Is er iets opvallends aan de hoofdstukken of de indeling?

Slide 12 - Tekstslide

6. Thema, probleem en afloop
- Wat is het thema, het belangrijkste onderwerp in het verhaal
- Wat is het belangrijkste probleem in het boek?
- Heeft het boek een goede of een slechte afloop, of iets daar tussenin? Leg uit waarom je dat vindt.


Slide 13 - Tekstslide

Verschil tussen onderwerp en thema
Onderwerp: De onderwerpen of het onderwerp van het verhaal kun je vaak aangeven in een woord (of woorden). Bijvoorbeeld: liefde, vriendschap, familie, reizen, racisme, emancipatie, seksualiteit, identiteit, afkomst, milieu, diversiteit of oorlog, etc. Dit wordt ook wel vaak thema genoemd, maar eigenlijk is het thema uitgebreider.
 
Thema: Als je nauwkeuriger wilt vertellen waar het verhaal over gaat en dus het thema van het boek wilt beschrijven heb je meer woorden nodig. Hiervoor gebruik je een zin. Deze ene zin is de kortste samenvatting die je van het boek kunt geven. Dit is jouw beleving van het boek en die kan dus afwijken van het thema zoals die door een ander geformuleerd wordt.

Slide 14 - Tekstslide

Onderwerp: liefde, vriendschap, ziekte, seksualiteit, frustratie, automutilatie. 

Thema: Lauren ontwikkelt zich van een meisje dat met zichzelf in de knoop zit tot een meisje die zorgt voor anderen, verliefd wordt en vriendschappen durft aan te gaan. 

Slide 15 - Tekstslide

Noteer eerst het onderwerp in een paar afzonderlijke woorden. Formuleer daarna een zin die het thema weergeeft.

Slide 16 - Open vraag

7. Taalgebruik en perspectief
- Wat vind je van het taalgebruik? 
- Welk perspectief gebruikt de schrijver?

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

8. Titel
Verklaar de titel van het boek. 
Welke betekenis heeft de titel van het boek? Waarom heet het boek zoals hij heet volgens jou? Wat heeft de titel van het boek met het verhaal te maken? Waarom is dit goe of juist niet goed gekozen? 

Slide 19 - Tekstslide

9. Eigen mening
Beschrijf wat je zelf vond van het boek, bijvoorbeeld: is het boek interessant, spannend, ontroerend, makkelijk te lezen, goed, net echt en dergelijke. Gebruik beoordelingswoorden en geef ook uitleg. (Leg bijvoorbeeld uit waardoor het boek voor jou spannend is, of geef voorbeelden van humor, enzovoort.).

Gebruik voorbeelden uit je boek om je argumenten te ondersteunen.

Slide 20 - Tekstslide

10. Eigen verwerking
Verfraai je boekverslag op een manier die je zelf leuk lijkt. Denk hierbij aan: het maken van een gedicht, het maken van een collage, het verwerken van een krantenartikel over je boekverslag, het bekijken van een film enz. Zie ook het lijstje van verwerkingsopdrachten in de opdracht. 

!Let op: je mag 1 keer een literaire mindmap maken i.p.v. dit verslag. 
Je kiest elke keer een andere opdracht bij punt 10. 

Slide 21 - Tekstslide

Literaire mindmap

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide