§1.2 Politieke stromingen (alleen schema's)

§1.2 Politieke stromingen
Staatsinrichting van Nederland
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

§1.2 Politieke stromingen
Staatsinrichting van Nederland

Slide 1 - Tekstslide

§1.2
Politieke stromingen
A
Een liberaal parlement
Leerdoel A:
Ik kan uitleggen welke stromingen in het parlement bestonden en dat de liberalen de macht hadden. 
Begrippen:
liberalisme
socialisme
confessionalisme
B
Sociale kwestie en schoolstrijd
Leerdoel B:
Je kan beschrijven dat aanhangers van de verschillende politieke stromingen niet hetzelfde dachten over bijzonder onderwijs en de sociale kwestie
Begrippen:
industriële revolutie
verstedelijking
sociale kwestie
C
Stromingen organiseren zich
Leerdoel C: 
Je kan uitleggen hoe politieke stromingen zich onderling steeds meer gingen onderscheiden.
Begrippen:
emancipatie
verzuiling
 
censuskiesrecht
algemeen kiesrecht
 
sociale wetten
schoolstrijd

Slide 2 - Tekstslide

 §1.2 Politieke 
 A Een liberaal parlement 
Leerdoel A: 
Ik kan uitleggen welke drie stromingen in het parlement bestonden, 
en 
Ik kan uitleggen dat de liberalen de macht hadden door in te gaan op de invloed van: 
- vrouwen, 
- Rijke mannen (censuskiesrecht) 
- De wens van socialisten (1/2)







Begrippen: 
Liberalisme
Socialisme
Confessionalisme
Samenvatting
Drie stromingen in het parlement: 
Liberalisme
  • Vrijheid
  • Hogere burgerij. (rijke mensen)
  • Willen dat mensen zoveel mogelijk vrij zijn. De overheid moet zich niet veel bemoeien met mensen en de economie.
Socialisme
  • Gelijkheid
  • Vinden dat iedereen gelijk is aan elkaar. De overheid moet armen helpen d.m.v wetten en regels.
Confessionalisme (protestanten & katholieken)
  • Geloof
  • Het geloof moet centraal staan bij het besturen van het land. Er waren twee groepen confessionelen: de protestanten en katholieken.
  • Protestanten werden ook wel kleine Luyden genoemd. 


Slide 3 - Tekstslide

 §1.2 Koning en parlement
 A Een liberaal parlement 
Leerdoel A: 
Ik kan uitleggen welke drie stromingen in het parlement bestonden 
En 
Ik kan uitleggen dat de liberalen de macht hadden door in te gaan op de invloed van 
- Vrouwen
- Rijke mannen
- De wens van socialisten (2/2) 











Samenvatting
 Begrippen: 
censuskiesrecht
algemeen kiesrecht
Liberalen hadden de macht in Nederland omdat: 
  • Dat kwam door het censuskiesrecht: alleen mensen die rijk genoeg zijn om een bepaald bedrag aan belasting te betalen, mogen stemmen.
  • Vrouwen hadden geen stemrecht.
  • Alleen rijke mannen mochten dus stemmen in 1848. Dat was ongeveer 11% van de volwassen mannen.
  • Veel rijke mannen stemden op de liberalen. Daarom hadden zij de macht in het parlement
  • De socialisten wilden het anders. Zij wilden algemeen kiesrecht 

Censuskiesrecht: alleen mannen die rijk genoeg zijn om een bepaald bedrag aan belasting te betalen, mogen stemmen.
Algemeen kiesrecht: Als iedereen vanaf een bepaalde leeftijd mag stemmen.


Slide 4 - Tekstslide

§1.2
Politieke stromingen
A
Een liberaal parlement
Leerdoel A:
Ik kan uitleggen welke stromingen in het parlement bestonden en dat de liberalen de macht hadden. 
Begrippen:
liberalisme
socialisme
confessionalisme
B
Sociale kwestie en schoolstrijd
Leerdoel B:
Ik kan beschrijven dat aanhangers van de verschillende politieke stromingen niet hetzelfde dachten over bijzonder onderwijs en de sociale kwestie
Begrippen:
industriële revolutie
verstedelijking
sociale kwestie
C
Stromingen organiseren zich
Leerdoel C: 
Ik kan uitleggen hoe politieke stromingen zich onderling steeds meer gingen onderscheiden aan de hand van emancipatie en verzuiling
Begrippen:
emancipatie
verzuiling
 
censuskiesrecht
algemeen kiesrecht
 
sociale wetten
schoolstrijd

Slide 5 - Tekstslide

In het parlement zaten verschillende politieke stromingen:
§1.2
Politieke stromingen (TERUGBLIK)
A
Een liberaal parlement
Liberalisme
Vrijheid
Hogere burgerij. 
Willen dat mensen zoveel mogelijk vrij zijn. De overheid moet zich niet veel bemoeien met mensen en de economie.
Socialisme
Gelijkheid
Arbeiders
Vinden dat iedereen gelijkwaardig is. De regering moet armen (arbeiders) helpen
met wetten en regels
Confessionalisme
Geloof
Gelovigen.
Het geloof moet centraal staan bij het besturen van het land. Er waren twee groepen confessionelen: protestanten en katholieken
Protestanten worden ook wel kleine luyden genoemd

Slide 6 - Tekstslide

 §1.2 Politieke stromingen
 B Sociale kwestie en schoolstrijd
Leerdoel B (1/2): 






















Samenvatting 

Ik kan beschrijven dat aanhangers van de verschillende politieke stromingen niet hetzelfde dachten over bijzonder onderwijs en de sociale kwestie. (blz. 18)  
- Noem twee gevolgen van de industriële revolutie voor arme mensen.
- Leg uit wat er met de sociale kwestie werd bedoeld. 
- Leg uit hoe socialisten, liberalen & confessionelen dachten over de sociale kwestie. - Leg uit wat de schoolstrijd inhield en hoe liberalen & confessionelen dachten over de schoolstrijd.





Twee gevolgen van de industriële revolutie zijn: 
  1.  Veel arme mensen trokken naar  stad om in de fabriek te gaan werken, gevolg: ontstaan steden. Dit noem je verstedelijking.
  2. De verslechtering van leef- en werkomstandigheden werd de sociale kwestie genoemd: Lage lonen, massale werkloosheid, vrouwen- en kinderarbeid, slechte woonomstandigheden, slechte werkomstandigheden.
  • Socialisten: wilden sociale wetgeving, --> wetgeving waarbij mensen beschermd zijn tegen armoede, ziekte en werkeloosheid
  • Liberalen: waren tegen sociale wetgeving --> zij wilden zo minmogelijk regels in de economie. 
  • Confessionelen: ook tegen deze wetgeving, vonden dat armoede/rijkdom door god waren bepaald, de kerk moest armoede maar oplossen.




Slide 7 - Tekstslide

 §1.2 Koning en parlement
 B Sociale kwestie en schoolstrijd
- Leg uit wat de schoolstrijd inhield en hoe liberalen & confessionelen dachten over de schoolstrijd.

















Historische personen: 
Jaartallen:
Samenvatting 
Begrippen:
industriële revolutie
verstedelijking
sociale kwestie
Een belangrijk conflict tussen liberalen en confessionelen ging over het onderwijs.
  • De overheid betaalde alleen het neutrale Openbaar onderwijs.
  • Confessionelen vonden dat Bijzonder onderwijs ook betaald moest worden door de overheid. De liberalen waren hier tegen.
  • Deze politieke ruzie wordt de schoolstrijd genoemd.

  • Industriële revolutie: grote verandering door komst fabrieken en machines.
  • verstedelijking: ontstaan van steden op plekken waar eerste platteland. 
  • sociale kwestie: De verslechtering van leef- en werkomstandigheden van arbeiders 

Slide 8 - Tekstslide

een affiche (begin 20e eeuw) van de SDAP
een affiche (begin 20e eeuw) voor een katholiek sanatorium (= een soort ziekenhuis voor mensen die langdurig ziek zijn)

Slide 9 - Tekstslide

Situatie 2e helft 19e eeuw:
  • Liberalen aan de macht. 
  • Arme burgers voelen zich achtergesteld
  • Burgers streven naar gelijke rechten: emancipatie 
  • GA NAAR BLZ. 20
Leerdoel C:
Ik kan uitleggen hoe politieke stromingen zich onderling steeds meer gingen onderscheiden aan de hand van emancipatie en verzuiling
Begrippen:
emancipatie
verzuiling
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich

Slide 10 - Tekstslide

Ontstaan verzuiling:
  • Protestanten gaan eigen scholen, ziekenhuizen en politieke partijen oprichten om het leven van hun groep te verbeteren.
    Zij willen achterban beschermen tegen 'verkeerde' ideeën
  • Socialisten volgen. Zij wilden kiesrecht en sociale wetten voor arbeiders
  • Katholieken wilden einde aan discriminatie. 

Nederland kwam in de verzuiling:
  • Eigen scholen
  • Eigen verenigingen
  • Eigen vakbonden
  • Eigen media (krant, radio)
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich

Slide 11 - Tekstslide

Om op te komen voor hun belangen, richtten de stromingen elk eigen politieke partijen op. Deze partijen moet je (her)kennen:


§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Stroming
Partijnaam
Personen
Opgericht
Protestanten
Antirevolutionaire partij (ARP)
Abraham Kuypers
1879
Liberalen
Liberale Unie
nvt
1885
Socialisten
(sociaal-democraten)
 Sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)
Pieter Jelles Troelstra
1894
Rooms-Katholieken
Rooms-Katholieke Staatspartij
(RKSP)
Herman Schaepman
1926

Slide 12 - Tekstslide