1A1 - formuleren

1A1 - formuleren
HW - Spreekwoorden & uitdrukkingen
Leg je huiswerk open op je tafel, zodat de docent het kan nakijken.

STARTOPDRACHT: Beschrijf heel zakelijk hoe jij vanochtend van huis naar school bent gekomen.  Wat kom je tegen? Welke obstakels vind je? 



1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

1A1 - formuleren
HW - Spreekwoorden & uitdrukkingen
Leg je huiswerk open op je tafel, zodat de docent het kan nakijken.

STARTOPDRACHT: Beschrijf heel zakelijk hoe jij vanochtend van huis naar school bent gekomen.  Wat kom je tegen? Welke obstakels vind je? 



Slide 1 - Tekstslide

Antwoorden
Opdracht 2
a hemel
b koppen
c boom
d bonen
e wal
f lijf

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 2, vraag 2
a in de zevende hemel zijn - heel blij zijn
b spijkers met koppen slaan - een beslissing nemen; de zaak krachtig aanpakken
c de kat uit de boom kijken - afwachten
d voor spek en bonen (meedoen) - deelnemen zonder mee te tellen
e kant noch wal raken - nergens op slaan
f (iemand) de stuipen op het lijf jagen - (iemand) bang maken

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 3
1 de Bijbel                                                            3 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
2 oude ambachten                                             Vechten als een leeuw.              
2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:                   Een vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken.
Je been stijf houden.                                          Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is.
Snel op je teentjes getrapt zijn.                     Een wolf in schaapskleren.
Iets op je duimpje kennen.                               Zich als een vis in het water voelen.
Je neus ophalen voor iets.                           4 Eigen antwoord; ze zal de uitdrukking waarschijnlijk 
Je mondje voorbijpraten.                                  letterlijk opvatten en denken dat haar oom écht moet                                                                                           gaan zingen volgens haar tante.


Slide 4 - Tekstslide

Esprit - stijl
Wat is stijl? 
Wat is stijl in taal?
Waarom is iets leuk / niet leuk? 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Stijlfiguren
Stijlfiguur: een middel om een bepaald effect bij de lezer te bereiken.

Slide 7 - Tekstslide

Repetitio / Herhaling
Herhaling: Twee of meer keer hetzelfde woord gebruiken. 

Bijv.: Hij is altijd en altijd ziek.

Tijdens het brugklaskamp was het pannenkoeken en nog eens pannenkoeken eten. 


Slide 8 - Tekstslide

Tautologie
Twee keer hetzelfde zeggen met andere woorden die hetzelfde betekenen. 
Bijv.:  Hij is altijd en eeuwig ziek.
           Met veel pracht en praal werd hij begraven.

Slide 9 - Tekstslide

Pleonasme
Een bijvoeglijk naamwoord gebruiken met een eigenschap die onlosmakelijk verbonden is met een zelfstandig naamwoord. 
Bijv.: 
Hij reed op een witte schimmel.
Hij hockeyde op het groene gras.
Hij gaf het gratis cadeautje aan de kinderen. 

Slide 10 - Tekstslide

Hyperbool
Iets enorm overdrijven

Bijv. Die docent is altijd ziek!
Ik wacht al eeuwen op de bus!
Ik ben honderd jaar te laat met het inleveren van die daltontaak. 

Slide 11 - Tekstslide

Litotes
De ontkenning van het tegenovergestelde 
Bijv. 
Hij woont daar niet onaardig.
Zij is niet achterlijk.
Het is geen slecht idee.


Slide 12 - Tekstslide

Samenvatting stijlfiguren
Repetitio: twee of meer keer hetzelfde woord gebruiken
Tautologie: Twee keer hetzelfde zeggen met andere woorden die hetzelfde betekenen. 
Pleonasme: Een bijvoeglijk naamwoord gebruiken met een eigenschap die onlosmakelijk verbonden is met een zelfstandig naamwoord. 
Hyberbool: iets enorm overdrijven
Litotes: de ontkenning van het tegenovergestelde

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk voor maandag 18 dec
Herschrijf je verhaaltje over de route van school naar huis en gebruik daarin minstens 3 stijlfiguren die je hebt geleerd. 

Slide 14 - Tekstslide