Les 5 Samenstellingen

Taalverzorging les 5
Samenstellingen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging les 5
Samenstellingen

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

1.  je kunt tussenletters in samenstellingen goed spellen


2. Je kunt een klinkerbotsing herkennen en vervolgens de samenstelling correct spellen



Slide 2 - Tekstslide

Wat is een samengesteld woord?

Slide 3 - Open vraag

Samenstellingen

Twee of meer bestaande woorden die aan elkaar een nieuw woord vormen.


Bijvoorbeeld:

fiets + tas = fietstas

Slide 4 - Tekstslide

Samenstellingen

Soms moet je tussenletters gebruiken om een goede samenstelling te maken.


fiets + maker = fietsenmaker

beer + sterk = beresterk

dorp + café = dorpscafé

Slide 5 - Tekstslide

0

Slide 6 - Video

Tussenletters -en-

kort samengevat


Het eerste woord heeft altijd een meervoud op -en.


Bijvoorbeeld:

krantenbezorger - kippensoep - rozengeur

Slide 7 - Tekstslide

Tussenletter -e-

kort samengevat


Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is.

Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.

Het eerste woord heeft meervoud op -en én op -s.


Bijvoorbeeld:

Koninginnedag - apetrots- secondewijzer

Slide 8 - Tekstslide

Tussenletter -s-

kort samengevat


De tussenletter -s- kun je meestal horen.

Begint het tweede woord ook met een s- of s-klank, vervang dan het tweede woord om de tussenletter -s- te horen.


Bijvoorbeeld:

meningsverschil - varkensstal / varkensvlees

Slide 9 - Tekstslide

Maak een samenstelling van de woorden:
trap + huis

Slide 10 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
stoel + dans

Slide 11 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
buur + ruzie

Slide 12 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
leerling + raad

Slide 13 - Open vraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
reuzegroot
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 14 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
breedtegraad
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 15 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
zonnebril
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 16 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
dieptepunt
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 17 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
beresterk
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 18 - Quizvraag

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
maneschijn
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 19 - Quizvraag

Maak een samenstelling van de woorden:
belasting + dienst

Slide 20 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
elektriciteit + centrale

Slide 21 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
kwaliteit + controle

Slide 22 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
zee + schepen

Slide 23 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
lengte + verschil

Slide 24 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
muis + val

Slide 25 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
volk + zanger

Slide 26 - Open vraag

Bij klinkerbotsingen
  • zee-eend
  • toe-eigenen
  • foto-onderschrift

Slide 27 - Tekstslide

0

Slide 28 - Video

Hoe schrijf je: stereoinstallatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie

Slide 29 - Quizvraag

Hoe maak je de samenstelling:
beer + gezellig
A
berengezellig
B
beregezellig
C
beergezellig
D
beregezellie

Slide 30 - Quizvraag

Hoe schrijf je: autoonderdelen
A
autoonderdelen
B
auto-onderdelen
C
autonderdelen
D
autoönderdelen

Slide 31 - Quizvraag

Hoe schrijf je: astmaaanval
A
astmaanval
B
astmaáanval
C
astma-aanval
D
stamaanval

Slide 32 - Quizvraag

Opdrachten maken
Uit werkboek A

Maak opdracht 2 op blz. 304
Maak opdracht 6a en 6b op blz. 308
Maak opdracht 7 op blz. 309
+
Het samenstellingen spel max. 3 personen
(nodig: spelbord, dobbelsteen, pionnen)

Slide 33 - Tekstslide