Hij, deze, die zijn verwijswoorden. Ze verwijzen naar:
A
de-woorden
B
het-woorden
1 / 10
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2
In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hij, deze, die zijn verwijswoorden. Ze verwijzen naar:
A
de-woorden
B
het-woorden
Slide 1 - Quizvraag
Het, dit, dat zijn verwijswoorden. Ze verwijzen naar:
A
de-woord enkelvoud
B
het-woord enkelvoud
Slide 2 - Quizvraag
ze,zij,deze,die zijn verwijswoorden. ze verwijzen naar:
A
de-woord in het enkelvoud
B
het-woord in het meervoud
C
woorden in het meervoud
Slide 3 - Quizvraag
Formuleren (verwijswoorden)
''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''
A
dat
B
dit
C
deze
D
die
Slide 4 - Quizvraag
verwijswoord dat verwijst naar iets dat dichtbij is?
A
deze
B
die
Slide 5 - Quizvraag
Merle heeft een glas laten vallen. ...... brak in honderden stukjes. ........ vader baalde van de rommel. .......vond dat ........ het zelf moest opruimen.
Vul de verwijswoorden in!
verwijswoorden
verwijswoorden
Slide 6 - Open vraag
Vul de goede verwijswoorden in:
Heeft Imad aan jou het einde van de film al verteld? Nee ..... heeft dat niet aan mij verteld.
Slide 7 - Open vraag
Vincent kan niet naar het concert. Nu heeft Vincent kaartjes over. ....... gaat .......kaartjes verkopen via internet.
Vul de verwijswoorden in.
Slide 8 - Open vraag
De verkoper verkocht het bord met korting. ...... zag dat ..... stuk was.
vul de verwijswoorden in.
Slide 9 - Open vraag
Amina vraagt of Nora en Lina eerder willen komen. ....... kunnen ........ dan helpen met versieren.