Klas 2 Over taal blok 3 en 4

Hij, deze, die zijn verwijswoorden. Ze verwijzen naar:
A
de-woorden
B
het-woorden
1 / 10
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hij, deze, die zijn verwijswoorden. Ze verwijzen naar:
A
de-woorden
B
het-woorden

Slide 1 - Quizvraag

Het, dit, dat zijn verwijswoorden. Ze verwijzen naar:
A
de-woord enkelvoud
B
het-woord enkelvoud

Slide 2 - Quizvraag

ze,zij,deze,die zijn verwijswoorden. ze verwijzen naar:
A
de-woord in het enkelvoud
B
het-woord in het meervoud
C
woorden in het meervoud

Slide 3 - Quizvraag

Formuleren (verwijswoorden)

''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''
A
dat
B
dit
C
deze
D
die

Slide 4 - Quizvraag

verwijswoord dat verwijst naar iets dat dichtbij is?
A
deze
B
die

Slide 5 - Quizvraag


Merle heeft een glas laten vallen.
...... brak in honderden stukjes.
........ vader baalde van de rommel.
.......vond dat ........ het zelf moest opruimen.

Vul de verwijswoorden in!
verwijswoorden
verwijswoorden

Slide 6 - Open vraag

Vul de goede verwijswoorden in:

Heeft Imad aan jou het einde van de film al verteld? Nee ..... heeft dat niet aan mij verteld.

Slide 7 - Open vraag

Vincent kan niet naar het concert. Nu heeft Vincent kaartjes over.
....... gaat .......kaartjes verkopen via internet.

Vul de verwijswoorden in.

Slide 8 - Open vraag

De verkoper verkocht het bord met korting.
...... zag dat ..... stuk was.

vul de verwijswoorden in.

Slide 9 - Open vraag

Amina vraagt of Nora en Lina eerder willen komen. ....... kunnen ........ dan helpen met versieren.

Slide 10 - Open vraag