De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat zegt wat iets of iemand doet. Je vindt de persoonsvorm door de vraagproef. Als je van de zin een vraagzin maakt, komt de persoonsvorm vooraan te staan.
Tijdproef: als de zin van tijd verandert, verandert ook de persoonsvorm.
Mama schreeuwde: 'Die Franse muziek was echt verschrikkelijk!'
Ik doe de tijdproef. Ik verander de zin van tijd. De persoonsvorm verandert ook: Mama schreeuwt: 'Die Franse muziek is echt verschrikkelijk!'