In rijke landen, zoals Nederland, werken de meeste mensen in de tertiaire sector (dienstensector). In arme landen werken de meeste mensen in de eerste tweede groepen. Ze besteden al hun tijd aan het verbouwen van voesel of werken lange dagen in fabrieken om geld te verdienen voor voedsel. Daarom moeten ook veel kinderen werken (kinderarbeid). Veel producten die in de fabrieken in arme landen gemaakt worden, worden verkocht in rijke landen. In de arme landen kunnen de mensen deze producten niet betalen.