H5 paragraaf 3
1 / 19
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wie werken er in de collectieve sector?
A
Politie
B
Leraar
C
Marktverkoper
D
Supermarkt
medewerker
Slide 4 - Quizvraag
De collectieve sector bestaat uit..
A
overheid en instellingen voor sociale zekerheid
B
regering en ministeries
C
Rijksoverheid en gemeentes
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de particuliere sector?
A
De overheid, want die wil winst maken
B
De overheid, want die wil geen winst maken
C
Alle bedrijven die streven naar winst
D
Ander woord voor marktsector
Slide 6 - Quizvraag
In een sociale markteconomie grijpt de overheid nooit in.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een planeconomie?
A
De overheid bepaalt wat bedrijven produceren
B
Bedrijven bepalen zelf wat er geproduceerd wordt
C
Hulpmiddelen die je nodig hebt om te produceren
D
Een planeconomie heeft nooit bestaan
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
wat is een volksverzekering?
A
een verzekering die voor iedere inwoner geldt
B
verzekering voor mensen van 65+
C
een verzekering voor alleen mensen in loondienst
D
verzekering voor arbeidsongeschikte mensen
Slide 13 - Quizvraag
Welke uitspraak past bij een werknemersverzekering?
Een werknemersverzekering....
Een werknemersverzekering....
A
Wordt betaald uit belastinggeld
B
Is gelijk aan het sociaal minimum
C
Is voor als je in loondienst hebt werkt.
D
Behoort tot de sociale voorzieningen.
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Een sociale voorziening...
A
wordt betaald uit premies
B
is een verzamelnaam voor alle uitkeringen
C
is alleen voor ouderen
D
wordt betaald uit belastinggeld
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Wat is het sociaal minimum?
A
Het minimale bedrag dat je krijgt aan kinderbijslag
B
Het minimale bedrag om van te kunnen leven
C
Tijdelijk loon wanneer je geen werk hebt
D
Het minimumsalaris dat je krijgt als je werkt
