Poëzie

POËZIE
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

POËZIE

Slide 1 - Tekstslide

Is de tekst op de muur een gedicht?
A
ja
B
nee

Slide 2 - Quizvraag

Een gedicht is ...?

Slide 3 - Woordweb

Kenmerken van een gedicht
•    De regels zijn niet volgeschreven, op de bladzijde is veel wit
•    Soms rijmen gedichten, soms niet
•    Een gedicht kan heel kort zijn, maar ook lang
•    Een gedicht kan een verhaal vertellen, maar meestal gaat het over gedachten en gevoelens
•    In een gedicht wordt de taal soms anders gebruikt, waardoor je moet nadenken over het gedicht

Slide 4 - Tekstslide

LESDOELEN
•    Aan het eind van de les weet je wat een gedicht is.
•    Aan het eind van de les ken je verschillende soorten rijm.
•    Aan het eind van de les herken je strofen en versregels.
•    Aan het eind van de les weet je wat figuurlijk taalgebruik in een gedicht is
•    Aan het eind van de les kun jij je mening geven over een gedicht.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Welke kenmerken heb je in dit gedicht herkend?
A
Het gedicht vertelt een verhaal
B
Het gedicht gaat over gevoelens, gedachten
C
Het gedicht heeft rijm
D
Het gedicht heeft geen rijm

Slide 7 - Quizvraag

STROFES EN VERSREGELS
  • Teksten zijn vaak verdeeld in alinea’s. Dat zijn stukken tekst die bij elkaar horen.
  • Gedichten zijn ook vaak verdeeld in stukken. Dat noem je strofes.
  • Elke strofe bestaat uit versregels.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Hoeveel strofes herken je?
Hoeveel versregels tel je?
A
4 strofes 8 versregels
B
3 strofes 10 versregels
C
2 strofes 6 versregels

Slide 10 - Quizvraag

SOORTEN RIJM
In een gedicht kom je vaak rijm tegen: woorden die op elkaar rijmen
bad - nat - gat - lat                      zweten - meten - daten - eten

Je leert over drie soorten rijm:
eindrijm, alliteratie (beginrijm) en klinkerrijm

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

KLINKERRIJM
  • Klinkerrijm: de klinkers in woorden rijmen (a - e - i - o - u - y).
       ik ben niet gek of wel
  • Ook samengestelde klinkers kunnen klinkerrijm zijn
       ik zie blauw van de kou
  • Het gaat om de klank / uitspraak
  • Kun jij klinkerrijm vinden in de volgende dia?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

ALLITERATIE (OF: BEGINRIJM)
Alliteratie of beginrijm: woorden beginnen met dezelfde medeklinker
Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan.

Suske en Wiske-titels: Het Spaanse Spook, De snorrende snor, De duistere diamant, De wilde weldoener

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht
Bedenk zelf een paar woorden die met dezelfde letter beginnen.
Dat kan zoals een Suske en Wiske-titel of een kort zinnetje.

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat herken jij in het vorige gedicht?
A
verzonnen woorden
B
rijm
C
herhaling
D
antwoord A, B en C

Slide 19 - Quizvraag

WENDING
Een gedicht kan een wending hebben.
Net als in een verhaal.
Dan gebeurt er iets onverwachts.
In het volgende gedicht zit een wending. Zie jij 'm?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Noteer wat op de puntjes moet staan:
1. Tongenworst is van ... tong.
2. Lamskoteletjes zijn koteletjes van ...
3. Knuffelsaus is saus van ...
4. Een kindermenu is ...

Slide 22 - Open vraag

FIGUURLIJK TAALGEBRUIK
  • Letterlijk taalgebruik = je schrijft wat je bedoelt.
       Bijvoorbeeld: ik eet een boterham.
  • Figuurlijk taalgebruik = je schrijft in ‘beelden’
       Bijvoorbeeld: Het leven lacht ons toe vandaag.
       Of een vergelijking: Ze straalde als de zon.
  • Dichters gebruiken vaak beeldende taal.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Wat is figuurlijk taalgebruik in het vorige gedicht?
A
een dapper wolkje bloed
B
een hartelijke druppel drinken
C
Het wijde zoute water had ik aan als een zomerjurkje in de wind.
D
antwoord A, B en C

Slide 26 - Quizvraag

Wat vind je van dit gedicht?
Leg uit waarom je dat vindt.

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide

Geleerd over poëzie?

Slide 29 - Woordweb

OPDRACHT (TREDE 6)
•    Blader door de gedichtenbundels en maak foto’s van de gedichten die jou aanspreken.
•    Kies uiteindelijk één gedicht en neem dit over op een A4 of A3.
•    Om het gedicht heen noteer je iets over:
-    het onderwerp van het gedicht;
-    letterlijk en figuurlijk taalgebruik;
-    je mening over het gedicht (leg je mening uit!);
-    andere opvallende zaken waar je iets over wilt zeggen ( rijm, wending, enjambement, enz.).

Slide 30 - Tekstslide