werkwoorden

Wat leren we vandaag?
  • Je kunt werkwoorden herkennen (grammatica).
  • Je kunt hoofdletters, punten en vraagtekens goed gebruiken (spelling).
  • Je kunt opzoeken of een woord een de- of een het-woord is en
  • Je kunt de woorden deze, die, dit en dat op de juiste manier gebruiken (formuleren).
  • We leren moeilijke woorden met 'au' en 'ou'.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat leren we vandaag?
  • Je kunt werkwoorden herkennen (grammatica).
  • Je kunt hoofdletters, punten en vraagtekens goed gebruiken (spelling).
  • Je kunt opzoeken of een woord een de- of een het-woord is en
  • Je kunt de woorden deze, die, dit en dat op de juiste manier gebruiken (formuleren).
  • We leren moeilijke woorden met 'au' en 'ou'.

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden
Iets wat iemand doet of wat er gebeurt. 
Bij een werkwoord horen personen, dieren of dingen die iets doen.

Een werkwoord kan verschillende vormen hebben, je kan het vervoegen. 

Controleren: ik, jij, zij, wij

Slide 3 - Tekstslide

Ik loop naar huis.
A
ik
B
loop
C
naar
D
huis

Slide 4 - Quizvraag

Ik ben verdrietig
A
ik
B
ben
C
verdrietig

Slide 5 - Quizvraag

Ik heb een cadeau gekregen.
A
Ik
B
heb
C
een cadeau
D
gekregen

Slide 6 - Quizvraag

Wij gaan in de pauze naar de kantine
A
gaan
B
in de pauze
C
naar
D
de kantine

Slide 7 - Quizvraag

Mijn huis is erg groot

Slide 8 - Open vraag

Hoofdletters, punten en vraagtekens 
Schrijf een hoofdletter:

  • Aan het begin van een zin: Het was schitterend weer dit weekend.
  • Bij namen: Mariëtte, het Alfa-college, Gelderland, het Kerkplein, Maastricht, Plopsaland.
Zo gebruik je punten en vraagtekens.
  • Een punt gebruik je bij gewone zinnen: De winter begint op 21 december.
  • Na een vraag zet je een vraagteken: Doe jij de deur even open?




Slide 9 - Tekstslide

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 10 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
Maaike
B
maaike

Slide 11 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
Amsterdam
B
amsterdam

Slide 12 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter
A
Geschiedenis
B
geschiedenis

Slide 13 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
friesland
B
Friesland

Slide 14 - Quizvraag

goed of fout
Dit is van Mevrouw van Meeuwen
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

goed of fout
Dit is van mevrouw Van Meeuwen
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

'De'- en 'het'- woorden
Bij 'de'-woorden gebruik je deze, die.
Bij 'het'- woorden: dit, dat.

Slide 17 - Tekstslide

'De'- en 'het'- woorden
Zoek maar op in het woordenboek
de
spijker

broek

klas

lokaal
de
de
het

Slide 18 - Tekstslide

[...] boek dat voor mij ligt.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 19 - Quizvraag

[...] boom is nog ver weg.
A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 20 - Quizvraag

Ik woon helemaal in [...] huis
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 21 - Quizvraag

Opdracht
Maak opdracht 8, 9 en 10 van blz. 43  van het boek.
We kijken deze opdrachten straks na.
timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden
ou         
foute


verkouden
onthouden
mouw
jou
au

kauwgom
flauwe

Slide 23 - Tekstslide

Antwoorden
8.
trouwdag
bouwen
fout
restaurant
.
kauwen
koud
automaat
juffrouw
9.
1. flauw, zout
2. ouders, getrouwd
3. gebouw, houten
4. augustus, auto
5. blauw, jou

Slide 24 - Tekstslide

         ou                                             au
trouwdag
bouwen
fout
juffrouw
zout
ouders
getrouwd
gebouw




restaurant
kauwen
automaat
flauw
augustus
auto
blauw


houten
jou
foute
verkouden
onthouden
mouw




kauwgom
flauwe

Slide 25 - Tekstslide