Grammatik: vervoeging "können" en "möchten" (ott)

Sitzordnung
Aan het einde van de les:
  • weet ik/kan ik/ ken ik
Sitzordnung 2C
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Sitzordnung
Aan het einde van de les:
  • weet ik/kan ik/ ken ik
Sitzordnung 2C

Slide 1 - Tekstslide

Sitzordnung
Aan het einde van de les:
  • weet ik/kan ik/ ken ik
Sitzordnung 2E

Slide 2 - Tekstslide

Sitzordnung
Aan het einde van de les:
  • weet ik/kan ik/ ken ik
Sitzordnung 2D

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Herkansingen
inventarisatie: wie wil wat herkansen?

herkansingsmoment: moet nog bepaald worden


Deze week aanmelden door mail naar: s.toth@ooz.nl
geef duidelijk aan wat je wilt herkansen

Slide 5 - Tekstslide

Grammatik: vervoeging "können" en "möchten" (ott)

Slide 6 - Tekstslide

Lernziele
Aan het einde van de les:
  • ken ik de woorden van het weer
  • ken ik de vervoeging van "können" en "möchten"

Slide 7 - Tekstslide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
zij
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie
Sie
sie

Slide 8 - Sleepvraag

Slide 9 - Tekstslide

können
ich
du
er/ sie/ es
wir
Ihr
Sie / sie (2)
stam
foute antwoorden

können
könnt
kannst
kann
können
kann
könn
kannen
könne
könnst

Slide 10 - Sleepvraag

du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
ich
möchtest
möchte
möchten
möchten
möchte
möchte
möchten
möchtet

Slide 11 - Sleepvraag

Wat betekent het werkwoord können?
A
kannen
B
kunnen
C
moeten
D
mogen

Slide 12 - Quizvraag

Können (u) _____ das wiederholen, Frau Schmidt?
A
wir
B
ihr
C
sie
D
Sie

Slide 13 - Quizvraag

ik kan (können)
A
ich kan
B
ich kann
C
ich könne
D
ich könnst

Slide 14 - Quizvraag

können - du ....
A
kannst
B
könnt
C
könnst
D
kennst

Slide 15 - Quizvraag

Sie (können) ..... alles.

A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 16 - Quizvraag

Ich ... (können)
A
Kann
B
Kannst
C
Können
D
Könnt

Slide 17 - Quizvraag

Natürlich ... (können) ich das!
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 18 - Quizvraag

... (können) du das auch!
A
kann
B
Kannst
C
können
D
könnt

Slide 19 - Quizvraag


……. (können) wir gut arbeiten?
A
kann
B
Können
C
könnt
D
Kannst

Slide 20 - Quizvraag


Ja, ihr……. (können) super arbeiten.
A
kann
B
können
C
könnt
D
kannst

Slide 21 - Quizvraag

____________ ihr etwas essen?
A
Magt
B
Möchtet
C
Mögt
D
Mögtet

Slide 22 - Quizvraag

Was möchten (u) trinken?
A
Sie
B
du
C
wir
D
ihr

Slide 23 - Quizvraag

möchten (ihr)
2/10
A
möcht
B
möchte
C
möchtet
D
möchten

Slide 24 - Quizvraag

möchten
A
mogen
B
willen (wens)
C
kunnen
D
moeten

Slide 25 - Quizvraag

möchten
______ er in die Disko gehen?
A
möcht
B
möchtet
C
möchte
D
möchten

Slide 26 - Quizvraag

...........(möchten) Jan und Sem mit dem Bus fahren?
A
möchte
B
möchtest
C
möchten
D
möchtet

Slide 27 - Quizvraag

Was (möchten) du für ein Geschenk haben?
A
möchten
B
möchtet
C
magt
D
möchtest

Slide 28 - Quizvraag

Sabine ....... diesen Sommer nach Deutschland.
A
möchte
B
möchtest
C
möchten
D
möchtet

Slide 29 - Quizvraag