wk 04: les 4 - Start PO Spreken en fictie

Vrijdag 26 januari - 1HA
  • 10 minuten stillezen
  • Start PO Spreken en fictie
  • Aan de slag!


timer
10:00
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vrijdag 26 januari - 1HA
  • 10 minuten stillezen
  • Start PO Spreken en fictie
  • Aan de slag!


timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze les ga je leren...
...hoe de PO Spreken en fictie eruit ziet.

Slide 2 - Tekstslide

PO Spreken en fictie
Tijdens een van de lessen in week 7 (de week van 1 maart 2024) ga je met elkaar in gesprek over het verhaal a.d.h.v. een aantal vragen. Je krijgt in de lessen Nederlands tijd om het boek te lezen en de spreekopdracht voor te bereiden. 

Slide 3 - Tekstslide

Aan de slag!
De opdracht staat in Classroom.
Hier vind je ook de samenvattingen van de boeken waar je uit kan kiezen.
Lees de samenvattingen en maak een top 5 van boeken die je zou willen lezen. 
Vul je top 5 in op het Formulier in Classroom. 

Klaar? Maak de vragen op de volgende slides.

Slide 4 - Tekstslide

We gaan zinsontleding en woordbenoemen weer herhalen. Wat weet je nog van vorig jaar? (Denk aan: 'persoonsvorm' bij ontleden en 'lidwoord' bij woordbenoemen)

Slide 5 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 6 - Open vraag

De persoonsvorm vind je door
A
De zin vragend maken
B
de tijdproef of de getalproef toe te passen
C
door alle werkwoorden uit de zin op te schrijven
D
De PV is het woord dat vooraan staat

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de PV in de volgende zin:
Mijn opa leest de krant.

A
opa
B
mijn
C
leest
D
de krant

Slide 8 - Quizvraag

wat is de PV in de volgende zin:

Vandaag beginnen we met wiskunde.

A
beginnen
B
wiskunde
C
met
D
we

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de PV in de volgende zin:

We gaan de zinnen nu controleren
A
we
B
controleren
C
de zinnen
D
gaan

Slide 10 - Quizvraag

Waarom was gaan de PV?

Slide 11 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 12 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Gisteren heeft mijn moeder mij geholpen met mijn huiswerk.
A
heeft
B
gisteren
C
mijn moeder
D
heeft geholpen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Heb jij nog een slaapplaats kunnen regelen?
A
heb
B
een slaapplaats
C
heb kunnen
D
heb kunnen regelen

Slide 14 - Quizvraag

persoonsvorm:
Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent zinsontleding?
A
Je knipt de zin in stukjes. Deze stukjes heten zinsdelen.
B
Alle soorten woorden die er bestaan.
C
Je gaat kijken uit hoeveel letters de zin bestaat.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?
A
verdelen in zinsdelen
B
persoonsvorm zoeken
C
onderwerp zoeken
D
gezegde zoeken

Slide 17 - Quizvraag

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
Gisteren hebben / we / een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.
B
Gisteren / hebben / we / een lief katertje bij het dierenasiel / opgehaald.
C
Gisteren / hebben / we een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.
D
Gisteren / hebben / we / een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde WWG?
(WWG = alle werkwoorden in de zin)


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
hebben
B
opgehaald
C
hebben opgehaald
D
gisteren

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het onderwerp OND?
(OND = wie doet iets, 'wie hebben opgehaald'?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
we
B
bij het dierenasiel
C
een lief katertje
D
gisteren

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp LV?
(LV = wie/wat hebben we gisteren opgehaald?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
we
B
bij het dierenasiel
C
een lief katertje
D
gisteren

Slide 21 - Quizvraag

Welke zinsdelen blijven over?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
gisteren
B
bij het dierenasiel
C
opgehaald
D
gisteren, bij het dierenasiel

Slide 22 - Quizvraag

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Mara
moet
hard
lachen

Slide 24 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 25 - Sleepvraag

Lies en Rob wonen in dezelfde straat.
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 26 - Open vraag

Lezen jullie graag griezelverhalen?
persoonsvorm:
onderwerp:

Slide 27 - Open vraag

Morgen gaat de klas een ijsje eten.
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 28 - Open vraag

Waar vind ik de hondenbrokken?
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 29 - Open vraag

De taart is erg lekker.
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 30 - Open vraag

Benoem de persoonsvorm en het onderwerp.
Door de storm waaiden de zwarte dakpannen van het dak.

Slide 31 - Open vraag

Benoem de persoonsvorm en het onderwerp.
In de dierentuin bezoek ik altijd de olifanten.

Slide 32 - Open vraag

Wie heeft de kaasstengels opgegeten?
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 33 - Open vraag

Help je me even mee?
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 34 - Open vraag

Wie heeft alle antwoorden gevonden?
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 35 - Open vraag

De trein heeft een uur vertraging.

Benoem de persoonsvorm en het onderwerp.

Slide 36 - Open vraag

De hond blijft stil in zijn mand.

Benoem de persoonsvorm en het onderwerp.

Slide 37 - Open vraag