1 Telefoneren niet, want zij zijn bij Jules thuis.
2 Jules vond de film wél leuk.
3 Er was alleen familie op de verjaardag van Adam.
4 Adam was wel blij met het cadeau van zijn ouders.
5 De telefoon van Adam is in België. Zijn nicht heeft zijn telefoon per ongeluk meegenomen.
6 Adam wil volgend weekend naar zijn nicht Laura om zijn telefoon op te halen.
7 Laura woont in België.