Schijnen: alleen een naamwoordelijk gezegde als het "lijken"/"blijkbaar" betekent en niet als het "licht geven" betekent
1. Er schijnen onvoldoendes te zijn gehaald voor de toets.
2. Het licht schijnt op zijn gezicht.
Slide 5 - Tekstslide
Sporten heet gezond, maar ondertussen ... (=> beweren)
Dat dunkt me geloofwaardig. (=> lijken)
Zij komt me erg gespannen voor. (=> overkomen)
Die gekke werkwoorden komen minder vaak voor, want ze zijn verouderd.
Slide 6 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde zegt iets over het onderwerp. Het koppelwerkwoord koppelt een eigenschap/toestand aan het onderwerp.
VB. Het nieuwe meisje is erg verlegen.
Let op: in zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.
Slide 7 - Tekstslide
Naamwoordelijk deel <> werkwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde bestaat uit:
Werkwoordelijk deel = koppelwerkwoorden + eventuele hulpwerkwoorden
Naamwoordelijk deel = waaraan het onderwerp gekoppeld wordt
VB. (De auto) (bleek) [erg duur] {te zijn}.
Werkwoordelijk deel (van het naamwoordelijk gezegde) = bleek te zijn
Naamwoordelijk deel (van het naamwoordelijk gezegde) = erg duur
Slide 8 - Tekstslide
3 vragen die je jezelf kan stellen:
Staat er een koppelwerkwoord in de zin?
Gaan het over een handeling of over een toestand/eigenschap?
Wordt er in de zin iets gezegd over het onderwerp?
Als je deze vragen kunt beantwoorden met 'ja' gaat het over een naamwoordelijk gezegde
Slide 9 - Tekstslide
Verschil werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Verschil werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde:
Werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets doet (actie)
VB. Lobke werkt aan haar verslag.
Naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets is of wordt (eigenschap/toestand).
VB. Lobke wordt kapper
Slide 10 - Tekstslide
Voorzetselvoorwerpen + naamwoordelijk gezegde
Denk altijd aan het hele werkwoord/ werkwoordelijke uitdrukking. Soms komt er een naamwoordelijk gezegde voor in combinatie met een voorzetselvoorwerp.
VB. (Roos) (is) [erg geïnteresseerd] |in die documentaire|. (= geïnteresseerd zijn in iets)
(Peter) (is) [niet tevreden] |met zijn computer|. (= tevreden zijn met)
Slide 11 - Tekstslide
De wereld is ernstig vervuild.
Wat is het naamwoordelijk deel in deze zin?
A
De wereld
B
is
C
ernstig vervuild
Slide 12 - Quizvraag
Ik ben niet zeker van mijn plaats in de finale.
Wat is het hele werkwoord in deze zin?
Slide 13 - Open vraag
Rens denkt na over zijn vervolgstappen.
Denkt is in deze zin een...?
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord
Slide 14 - Quizvraag
Ik word gek van de nieuwe roosters.
Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin?
A
Ik
B
word gek
C
gek van
D
van de nieuwe roosters
Slide 15 - Quizvraag
Loes en Luuk zijn al dertig jaar getrouwd.
Wat is getrouwd in deze zin?
A
Een zelfstandig werkwoord
B
Een koppelwerkwoord
C
Het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
D
Het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
Slide 16 - Quizvraag
Paul is op vakantie naar Italië gegaan.
Gegaan is in deze zin ...?
A
Een zelfstandig werkwoord
B
Een koppelwerkwoord
C
Het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
D
Het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
Slide 17 - Quizvraag
Huiswerk
Leren: naamwoordelijk gezegde (en alles dat daarbij hoort)