TopTaal A0A1 23 september

Wat gaan we vandaag doen?

- De woorden van thema 8 oefenen
- De voorzetsels oefenen
- de scheidbare werkwoorden herhalen
- een spreekoefening doen over een Nederlandse schilder
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?

- De woorden van thema 8 oefenen
- De voorzetsels oefenen
- de scheidbare werkwoorden herhalen
- een spreekoefening doen over een Nederlandse schilder

Slide 1 - Tekstslide



De woorden van thema 8 oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Een hond, die veel ......................, is heel ........................
A
baby, blaft
B
sterk, blaffen
C
blaft, irritant
D
opvoedt, inderdaad

Slide 3 - Quizvraag

Het orkest ................. heel goed in de concertzaal.
A
klinkt
B
sterk
C
zacht
D
zwaar

Slide 4 - Quizvraag

Vind jij dat leuk? Het is ..................... heel grappig!
A
aardig
B
inderdaad
C
sinds
D
lachen

Slide 5 - Quizvraag

fijn = .........................
A
laatst
B
meteen
C
de rest
D
prettig

Slide 6 - Quizvraag

Ik vind pizza ......... lekker als pasta.
A
even
B
meer
C
groter
D
zelfs

Slide 7 - Quizvraag

Ik heb een mail naar de manager gestuurd. Nu wacht ik op haar ...................
A
plezier
B
reactie
C
profiel
D
lelijk

Slide 8 - Quizvraag

De baby ....................... maar ik weet niet waarom.
A
beter
B
huilen
C
huilt
D
goed

Slide 9 - Quizvraag

We wonen in een flat maar we willen ..................... met een tuin.
A
een rijtjeshuis
B
een kerk
C
een gemakkelijk
D
een groen

Slide 10 - Quizvraag

Is ..................... een w.c. in het gebouw?
A
missen
B
er
C
meteen
D
super

Slide 11 - Quizvraag

De docent ........................ de namen van de cursisten.
A
klok
B
stelt
C
schoonmaakt
D
noteert

Slide 12 - Quizvraag

Leonard woont in Nederland ....................... 2012.
A
naar
B
sinds
C
van
D
op

Slide 13 - Quizvraag

De leerlingen schreeuwen allemaal. Dat is toch niet ...................?
A
jong
B
klinkt
C
normaal
D
hard

Slide 14 - Quizvraag

Jij ........... jouw kinderen goed op.
(opvoeden)

Slide 15 - Open vraag

Maak jij de badkamer ........................? (schoonmaken)

Slide 16 - Open vraag

De derde maand van het jaar is ..........................

Slide 17 - Open vraag

Naar welke school gaan kinderen van 4 t/m 12? Ze gaan naar de .....................

Slide 18 - Open vraag

De opa is oud, maar zijn kleinzoon is ...................

Slide 19 - Open vraag

Het tegenovergestelde van "hard" is ..........................

Slide 20 - Open vraag

De eerste dag na het weekend is .....................

Slide 21 - Open vraag



Voorzetsels

Slide 22 - Tekstslide

De leerlingen zijn boos ............. de docent.
A
van
B
voor
C
op
D
naar

Slide 23 - Quizvraag

We wachten ...................... de bus.
A
op
B
van
C
uit
D
boven

Slide 24 - Quizvraag

....... vijftig jaar gaat het theater dicht.
A
Onder
B
Tussen
C
Voor
D
Na

Slide 25 - Quizvraag

We praten ..................... de ober over de menukaart.
A
met
B
van
C
over
D
in

Slide 26 - Quizvraag

We spreken ................. 19.30 uur af bij het restaurant.
A
op
B
om
C
van
D
tot

Slide 27 - Quizvraag

Ahmed woont ................. 2019 in Nederland.
A
voor
B
tot
C
sinds
D
aan

Slide 28 - Quizvraag

De toeristen schrikken ................ de krokodillen.
A
met
B
op
C
tot
D
van

Slide 29 - Quizvraag

Dylan stopt ....................... roken.
A
over
B
met
C
door
D
tot

Slide 30 - Quizvraag

Gefeliciteerd ................... de geboorte van jullie dochter!
A
onder
B
met
C
voor
D
van

Slide 31 - Quizvraag


Scheidbare werkwoorden
- los van elkaar?
of
- aan elkaar?


Slide 32 - Tekstslide

Je schrijft scheidbare werkwoorden apart als:

De zin in de tegenwoordige tijd staat
óf
De zin in de gebiedende wijs staat

DUS:
Diana kleedt de kinderen aan. (aankleden)
Maak je huiswerk af! (afmaken)

Slide 33 - Tekstslide

Je schrijft een scheidbaar werkwoord aan elkaar als:
er twee werkwoorden in de zin staan

Bijvoorbeeld:
In de voltooide tijd
Diana heeft de kinderen aangekleed.

Met een modaal werkwoord, gaan of komen
De leerlingen moeten hun huiswerk afmaken.
De leerlingen gaan jun huiswerk afmaken.

Slide 34 - Tekstslide

Mijn zus op heeft zich heeft gemaakt. (opmaken)
Goed
fout

Slide 35 - Poll

Sinterklaas klimt het dak op. (opklimmen)
goed
fout

Slide 36 - Poll

De studenten willen zich voorbereiden op het examen. (voorbereiden)
goed
fout

Slide 37 - Poll

Schoonmaak je kamer! (schoonmaken)
goed
fout

Slide 38 - Poll

De automobilist door is gereden na het ongeluk. (doorrijden)
goed
fout

Slide 39 - Poll

Wil je de deur ....................? (dichtdoen)

Slide 40 - Open vraag

Waarom zijn jullie ...................? (doorlopen)

Slide 41 - Open vraag

................. je nu in voor de cursus!

Slide 42 - Open vraag

De zon schijnt, dus ................. je goed in! (insmeren)

Slide 43 - Open vraag

Ik wil niet met haar ....................... (samenwerken)

Slide 44 - Open vraag

Onze ouders hebben de oude kleren ..................... (weggooien)

Slide 45 - Open vraag


We kijken naar wat beroemde schilderijen van Nederlandse schilders.
Wat zie je??


Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide


Slide 52 - Open vraag