2.3 Massa en volume

2.3 Massa en volume
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

2.3 Massa en volume

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Toets bespreken
20 min
-Massa
10 min
-Volume
10 min
-Oefenen
40 min

Slide 2 - Tekstslide

Toets bespreken

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kunt de massa van een hoeveelheid stof bepalen.
  • Je kunt het verschil tussen massa en gewicht uitleggen.
  • Je kunt het volume van een hoeveelheid vloeistof bepalen.
  • Je kunt het volume van een rechthoekig voorwerp en een cilinder berekenen.
  • Je kunt het volume van een voorwerp met een onregelmatige vorm bepalen.

Slide 4 - Tekstslide

Wat weten we nog over grootheden en eenheden?

Slide 5 - Open vraag

Grootheden en eenheden
Grootheid = een eigenschap die je kan meten.
  • Massa: kan je meten met een weegschaal.
  • Temperatuur: kan je meten met een thermometer.
  • Lengte: kan je meten met een liniaal.

Eenheid = de maat waarin je een grootheid meet.
  • De eenheid van massa is in kilogram.
  • De eenheid van temperatuur is graden Celsius.
  • De eenheid van lengte is meters.

Slide 6 - Tekstslide

Massa
Massa is een grootheid en deze wordt gemeten in de eenheid kilogram of gram.

Onthoud:
1 ton = 1000 kg
1 kg = 1000 g
1 g = 1000 mg

Slide 7 - Tekstslide

Wat denk je dat het verschil is tussen massa en gewicht?

Slide 8 - Open vraag

Massa ≠ gewicht
Massa betekent niet hetzelfde als gewicht.

Massa geeft eigenlijk aan hoeveel deeltjes er in een stof zitten, en is dus op elk punt in het heelal gelijk.

Het gewicht geeft de kracht aan dat een object heeft. Deze kracht is dus afhankelijk van de zwaartekracht.


Slide 9 - Tekstslide

Massa ≠ gewicht
Voorbeeld:
De massa geeft aan hoeveel moleculen een object heeft. Dus het maakt niet uit of je op de maan staat, of op aarde, het aantal
moleculen blijft gelijk. Dus ook de massa.

Het gewicht hangt af van de kracht van een object. Als jij jezelf zou wegen op aarde, komt er een ander getal uit dan wanneer je jezelf op de maan zou wegen. Een weegschaal meet dus het gewicht.

Bij nask spreken we alleen over massa.

Slide 10 - Tekstslide

Volume
Volume is een grootheid en deze wordt gemeten in de eenheden liter of kubieke decimeters.

Onthoud:
1 L = 1000 mL
1 L = 1 dm3
1 dm3 = 1000 cm3

Slide 11 - Tekstslide

Volume meten
De volume van een stof kan je op 2 manieren bepalen:

1; opmeten:
Als je stof een simpele vorm heeft, zoals een rechthoek of cilindervorm, kan je het makkelijk opmeten.
  • Formule rechthoek: V = l x b x h (lengte x breedte x hoogte)
  • Formule cilinder: V = π x r2 x h (pi x straal2 x hoogte)

Slide 12 - Tekstslide

Bereken het volume van een cilinder met een hoogte van 10 cm en een straal van 3 cm.
V = π x r² x h

Slide 13 - Open vraag

Onderdompelmethode
2; onderdompelmethode:
Als je een stof hebt met een complexe vorm, zoals een kiezelsteentje,
kan je de onderdompelmethode gebruiken.
  1. Je vult een maatcilinder met een bekende hoeveelheid water, bijvoorbeeld 25 mL.
  2. Je laat het kiezelsteentje erin vallen en kijkt naar de eindstand van het water, bijvoorbeeld 30 mL.
  3. eindwaarde - beginwaarde = volume van de kiezelsteen.

Slide 14 - Tekstslide

Een maatcilinder is gevuld tot 50 mL. Nadat er een kiezelsteen ingaat, is de maatcilinder gevuld tot 79 mL. Wat is het volume van de kiezelsteen?
A
50 mL
B
79 mL
C
29 mL
D
129 mL

Slide 15 - Quizvraag

De vorige 2 methodes werken alleen met vaste stoffen.
Hoe meet je het volume van een vloeistof?

Slide 16 - Open vraag

Vaardigheid
Je moet in staat zijn om eenheden om te kunnen rekenen.

Slide 17 - Tekstslide

Vaardigheid 
Je moet in staat zijn om meetinstrumenten af te lezen, 2 soorten:
  • Digitaal meetinstrument; is een elektronisch meetinstrument en de waardes worden met cijfers op een scherm weergegeven, zoals een stopwatch.
  • Analoog meetinstrument; dit meetinstrument heeft een schaalverdeling, en hierbij kijk je bij welk streepje de wijzer staat, zoals een maatcilinder of ouderwetse weegschaal.

Slide 18 - Tekstslide

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Hoofdstuk 2 Paragraaf 3:
1 t/m 14

Slide 19 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je?
Klik op de link, deze opent weer de check. Vul nu de laatste slide in:

Slide 20 - Tekstslide