voorbereiding mondeling Ruivenmavo

voorbereiding mondeling Ruivenmavo
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

voorbereiding mondeling Ruivenmavo

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het doel van fictie?

Slide 2 - Open vraag

Noem verschillende vormen van fictie

Slide 3 - Open vraag

fictie en non-fictie
Fictie: verzonnen verhalen
Non-fictie: teksten over de werkelijkheid

Slide 4 - Tekstslide

fictie
non-fictie
tijdschriftartikel
gedicht
tekst op Wikipedia
journaal
toneelstuk
leesboek

Slide 5 - Sleepvraag

realistisch of niet........
Fictieve verhalen zijn altijd verzonnen. Het doel is vermaken / amuseren.

Realistisch: de mensen en de gebeurtenissen lijken op de werkelijkheid.
Niet-realistisch: de schrijver heeft een verhaal verzonnen met dingen die in de werkelijkheid niet kunnen.

Slide 6 - Tekstslide

Dit maakt een verhaal realistisch
Dit maakt een verhaal niet-realistisch
Mensen lijken echt in wat ze doen en zeggen.
De wereld waarin het verhaal zich afspeelt is verzonnen.
Er komen verzonnen wezens / fantasiefiguren voor.
Er komen mensen / plaatsen voor die echt hebben bestaan.
De gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.

Slide 7 - Sleepvraag

Slide 8 - Tekstslide

TIJD
  • Wel/ niet chronologisch
  • Welke periode?
  • Hoe lang duurt het verhaal (vertelde tijd)

Slide 9 - Tekstslide

Wanneer is er sprake van tijdversnelling in een verhaal?
A
Als een bepaalde gebeurtenis met veel details wordt beschreven.
B
Als een lange reeks gebeurtenissen heel vluchtig wordt beschreven.
C
Als de schrijver een periode in het verhaal overslaat.
D
Als een close-up van een gebeurtenis wordt gegeven.

Slide 10 - Quizvraag


Chronologische volgorde
&
Niet-chronologische volgorde

Slide 11 - Tekstslide

Een schrijver vertelt met de gebeurtenissen mee.
A
Chronologisch
B
Niet- chronologisch

Slide 12 - Quizvraag

Tijdsperspectief (verdieping)
- Het kan met de gebeurtenissen mee worden verteld.

- Het kan achteraf worden verteld. De verteller kent de afloop al en kan vooruitlopen op de gebeurtenissen.
Hij kan heen en weer gaan tussen heden en verleden.

Slide 13 - Tekstslide

Wanneer is er geen sprake van een chronologische volgorde?

Slide 14 - Open vraag

In een chronologisch boek zitten geen tijdsprongen.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Chronologisch
Terugverwijzing
Niet-chronologisch
Flashback
Vooruitverwijzing
als gebeurtenissen na elkaar worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
verwijst een personage naar iets wat eerder gebeurde. Het gaat
meestal om een gedachte van een personage
dan springt een verhaal terug in de tijd naar gebeurtenissen die eerder
plaatsvonden.
wanneer de gebeurtenissen in een andere volgorde worden
verteld dan dat ze gebeurt zijn
een mededeling over iets wat later zal gebeuren of een gedachte
van een personage van angst of hoop voor de toekomst.

Slide 16 - Sleepvraag

EIND
  • OPEN EINDE - sommige zaken zijn nog niet opgelost. De lezer moet het einde zelf invullen (bv. een cliffhanger)

  • GESLOTEN EINDE - verhaalprobleem is opgelost

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een open en gesloten eind?

Slide 18 - Open vraag

Eind 
Gesloten einde: het verhaalprobleem is opgelost. 

Open einde: sommige zaken zijn nog niet opgelost. Als lezer moet je zelf invullen hoe het verhaal verder zal gaan en wat er met de personages gaat gebeuren.

Slide 19 - Tekstslide

Welke technieken kan een schrijver/regisseur gebruiken om spanning te vergroten?

Slide 20 - Open vraag

Wat wist ik al?

Slide 21 - Open vraag

Wat moet ik nog goed bestuderen?

fictie/ non-fictie/ realistisch/ niet-realistisch/ tijd/ruimte/einde

Slide 22 - Open vraag