Consumeren

Voordat we beginnen


  • Checken we de klassen regels ->
  • Wat weten we nog van vorige les over inkomen en beroepen?
  • Zijn er nog vragen?
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voordat we beginnen


  • Checken we de klassen regels ->
  • Wat weten we nog van vorige les over inkomen en beroepen?
  • Zijn er nog vragen?

Slide 1 - Tekstslide

2.1 Consumeren is kiezen

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen!!!
  • We behandelen hoofdstuk hoofdstuk 2 paragraaf 1: Consumeren is  kiezen. 
  • We behandelen en bespreken de begrippen (15 minuten)
  • We maken klassikaal opdrachten 1 t/m5 van hoofdstuk 2 uit het   werkboek (20 minuten)
  • We doen een quiz (10 minuten)
  • We sluiten af met het huiswerk voor de volgende les!

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we leren deze les:
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • Aangeven wat behoeften zijn.
  • Uitleggen wat consumeren is.
  • Uitleggen wat produceren is.
  • Uitleggen dat consumeren beperkt wordt door schaarste in
 middelen en tijd.

Slide 4 - Tekstslide

Behoefte
Een behoefte is alles wat je nodig hebt of graag wilt hebben / alles wat je wenst.

  • Basisbehoeften (primaire behoefte) zijn behoeften die ieder mens nodig heeft om te kunnen leven, zoals eten, drinken, kleding, onderdak en medicijnen.
  • Overige behoeften (secundaire behoeften) Behoeften die we kunnen hebben aan dingen die we niet echt nodig hebben, maar wel graag willen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een computer, telefoon, scooter of een vakantie. Deze secundaire behoeften vervullen we dus met luxe goederen, omdat het dus eigenlijk een luxe is om deze behoefte te kunnen vervullen; we hebben het niet écht nodig.
 




Slide 5 - Tekstslide

Behoefte (2)
Maar let op: soms is een product dat we normaal gesproken onder de primaire behoeften zouden scharen, toch luxe. 
Eten is bijvoorbeeld een primaire behoefte. Maar als wij nu elke dag een reep chocolade eten, dan is dat natuurlijk erg luxueus en niet noodzakelijk! Dit geldt ook voor bijvoorbeeld merkkleding!

Slide 6 - Tekstslide

Wat is consumeren


Consumeren betekent je behoeften bevredigen, oftewel iets kopen wat je nodig hebt of graag wilt hebben / alles wat je wenst.
Je consumeert bijvoorbeeld door schoenen te kopen of als je naar de kapper gaat voor een nieuw kapsel.


Slide 7 - Tekstslide

  • Goederen zijn voorwerpen die je aan kunt raken en kunt kopen/verkopen. We hebben gebruiks- en verbruiksgoederen. Voorbeelden hiervan zijn een mobiel, tassen een game computer of de boodschappen. 

  • Diensten zijn producten producten die je niet kan aanraken. Iemand doet iets voor jou. Voorbeelden hiervan zijn een bezoek aan de kapper, de schoonmaakster of een telefoonwinkel die je telefoon repareert.




Het kopen van een fiets, het laten repareren van je telefoon, het kopen van een broodje in de schoolkantine; dit zijn allemaal voorbeelden van consumeren.

Consumeren van goederen en diensten

Slide 8 - Tekstslide

Produceren
Produceren is iets doen of maken voor de bevrediging van behoeften. Dat kunnen bedrijven doen, maar ook jijzelf.
 
Produceren door bedrijven kost (meestal) geld. Dit heet betaald produceren.
Als jezelf iets produceert dan is het gratis. Dit heet onbetaald produceren

Slide 9 - Tekstslide

Schaarste
Behoeften zijn oneindig, maar je kunt niet alles consumeren door:
  • Gebrek aan middelen (geld).
  • Gebrek aan tijd.

Het gevolg is schaarste. Dat betekent dat er niet genoeg tijd of middelen zijn om in behoeften te voorzien. Je moet dus kiezen wat je het belangrijkst vindt. Je moet prioriteiten stellen.

Slide 10 - Tekstslide

Stelling 1:  Tjeerd is verlamd en zit in een rolstoel. Is een rolstoel een basis behoefte?
Stelling 2: Anjali kan niet zonder haar I-Phone. Is haar mobiel een basis behoefte?
Stelling 3: Zouden we i.p.v. consumeren niet moeten consuminderen?

Slide 11 - Tekstslide

Basisbehoeften
Overige behoeften

Slide 12 - Sleepvraag

Aan de slag!


  • Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5) op pagina 40 en 41 in tweetallen, je mag overleggen. Hiervoor krijg je 10 minuten.
  • Klaar? Ga dan aan de slag met het huiswerk. Dat zijn opgave 8, 9 en 11 op bladzijde 42 en 43.
  • De antwoorden behandelen we klassikaal.
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Consumeren is:
A
Iets kopen wat je nodig hebt of graag wilt hebben
B
Iets doen of maken voor de bevrediging van behoeften
C
Een blik of glazen pot
D
Kiezen wat het belangrijkst is

Slide 14 - Quizvraag

Een basisbehoefte is/zijn:
A
Water
B
Mascara
C
PSP 5
D
Sneakers

Slide 15 - Quizvraag

Schaarste ontstaat door:
A
Gebrek aan huiswerk
B
Gebrek aan tijd
C
Gebrek aan middelen
D
Gebrek aan prioriteiten

Slide 16 - Quizvraag

Huiswerk
Huiswerk voor de volgende les:
  • Maken opgaven 1 t/m 5, 6, 8 en 11 van hoofdstuk 2.1 consumeren is kiezen op bladzijde 42 t/m 43.
  • Check alvast 2.2 Een etentje thuis van het boek vanaf bladzijde 44.

Slide 17 - Tekstslide