Lijdend voorwerp 2

Réponses!
1. Quel est le sujet de ce chapitre? 
* Praten over (zak)geld.
 Luisteropdracht A : Julie en Timeo. Timeo spaarde voor een polaroid camera
Leestekst B : 5 jongeren die vertelde over het wel of niet krijgen van zakgeld en bijbaantjes

2. Quels sont les buts?  Vormen en materialen. Grammatica C
* Kan ik het lijdend voorwerp herkennen?
* Kan ik het lijdend voorwerp in een zin vervangen? Ik zie de hond. Ik zie hem.
* Kan ik het lijdend voorwerp op de juiste plek zetten in een zin?
Je vois le chien.  Je le vois.      Je vais voir le chien.   Je vais le voir.     Je l'ai vu.

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Réponses!
1. Quel est le sujet de ce chapitre? 
* Praten over (zak)geld.
 Luisteropdracht A : Julie en Timeo. Timeo spaarde voor een polaroid camera
Leestekst B : 5 jongeren die vertelde over het wel of niet krijgen van zakgeld en bijbaantjes

2. Quels sont les buts?  Vormen en materialen. Grammatica C
* Kan ik het lijdend voorwerp herkennen?
* Kan ik het lijdend voorwerp in een zin vervangen? Ik zie de hond. Ik zie hem.
* Kan ik het lijdend voorwerp op de juiste plek zetten in een zin?
Je vois le chien.  Je le vois.      Je vais voir le chien.   Je vais le voir.     Je l'ai vu.

Slide 1 - Tekstslide

Quelques questions
Het lijdend voorwerp:
Ik zoek de hond.                       Je cherche le chien.
Ik zoek hem.                             Je le cherche.

Je stelt vaak de "wat" vraag om het lijdend voorwerp te vinden in een zin: "wat zoek ik"?  De hond.

Slide 2 - Tekstslide

Welke zin is juist vertaald?:
Ik kijk televisie.
A
Je regarde la télé.
B
J'écoute la télé.

Slide 3 - Quizvraag

Welke vertaling is juist?
Ik kijk ernaar.
(denk aan de vorige vraag: ik kijk televisie)
(dus "ernaar" = de televisie)
A
Je le regarde.
B
Je la regarde.

Slide 4 - Quizvraag

Welke zin is juist vertaald?:
Jij verkoopt het kledingstuk.
A
Tu achètes le vêtement.
B
Tu vends le vêtement.

Slide 5 - Quizvraag

Welke zin is juist vertaald?:
Jij verkoopt het.
(Denk aan het kledingstuk van de vorige zin)
(dus "het" = het kledingstuk)
A
Tu la vends.
B
Tu le vends.

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal de volgende 2 zinnen in het Frans:
Hij zoekt de foto's.
Hij zoekt ze.

Slide 7 - Open vraag

Vertaal de volgende 2 zinnen in het Frans:
Zij besteedt het geld.
Zij besteedt het.

Slide 8 - Open vraag

Lijdend voorwerp
In het Frans heb je 4 vormen die je kunt gebruiken: le  la  l'  les
Il vend le vélo.                            Il le vend. 
Elle vend la maison.                   Elle la vend.             
Elle voit la fille.                            Elle la voit.
Nous achetons l'ordinateur.        Nous l'achetons.
Vous cherchez les photos.         Vous les cherchez.

Wie/wat worden er in deze zinnen verkocht, gezien, gekocht en gezocht? 
Het antwoord is: le vélo (de fiets), la maison (het huis), la fille (het meisje)  l'ordinateur (de computer) en les photos (de foto's). Dat zijn dus de lijdende voorwerpen.



Slide 9 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
In het Frans heeft het lijdend voorwerp dat is vervangen door  le  la  l'  les een vaste plek.

Nous cherchons la photo.             Nous la cherchons. 
Nous avons cherhé la photo.        Nous l'avons cherché.

Onderwerp -  lijdend voorwerp  - werkwoord

Er is wel een uitzondering. Als er een heel werkwoord in de zin staat dan komt het lijdend voorwerp voor het hele werkwoord te staan:  Je vais chercher le chien.  Je vais le chercher.
Nous voulons chercher la photo.   Nous voulons la chercher.





Slide 10 - Tekstslide

Welke zin is juist vertaald?:
Jij gaat het verkopen.
(Jij gaat het kledingstuk verkopen)
A
Tu vas le vendre.
B
Tu le vas vendre.

Slide 11 - Quizvraag

Vervang het zinsdeel met het lijdend voorwerp door:
le, la, l’ of les.
Mon frère cherche souvent son portable.

Slide 12 - Open vraag

Vervang het zinsdeel met het lijdend voorwerp door:
le, la, l’ of les.
Mon frère a cherché souvent son portable.

Slide 13 - Open vraag

Vervang het zinsdeel met het lijdend voorwerp door:
le, la, l’ of les.
Mon frère va chercher son portable.

Slide 14 - Open vraag

Vervang het zinsdeel met het lijdend voorwerp door:
le, la, l’ of les.
Ta soeur donne une belle robe.

Slide 15 - Open vraag

Vervang het zinsdeel met het lijdend voorwerp door: le, la, l’ of les.
Ta soeur donne une belle robe.
Ta soeur a donné une belle robe.
Ta soeur va donner une belle robe.

Slide 16 - Open vraag

Vervang het zinsdeel met het lijdend voorwerp door: le, la, l’ of les.
Mon uncle trouve les rouges vélos.
Mon uncle a trouvé les rouges vélos.
Mon uncle veut trouver les rouges vélos.

Slide 17 - Open vraag

Vertaal de volgende zin in het Frans
Hij verkoopt zijn huis

Slide 18 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Er volgt nu uitleg over het lijdend voorwerp.
Luister en kijk eerst mee en schrijf vervolgens de voorbeelden en aantekeningen in je schrift.

Slide 19 - Tekstslide

Quelques questions
Het lijdend voorwerp:
Zaterdag heb jij het cadeau gekocht.               
Samedi tu as acheté un cadeau. Tu l'acheté.

Je stelt vaak de "wat" vraag om het lijdend voorwerp te vinden in een zin: "wat kocht jij"?  Het cadeau

Slide 20 - Tekstslide

Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!

Slide 21 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp van de zin is het zinsdeel waar iets mee wordt gedaan.


Gisteren bakte ik een overheerlijke taart.

Wie/wat wordt in deze zin gebakken? 
Het antwoord is: een overheerlijke taart. 
Dat is dus het lijdend voorwerp.

In het Frans wordt het: Hier, j'ai préparé un délicieux gâteau.
Lijdend voorwerp is dan: ................


Slide 22 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Voorbeelden lijdend voorwerp: (Het lijdend voorwerp is rood). 
Daaronder vind je de wie- of wat-vraag.

Hij vertelt een spannend verhaal.
Erica fotografeerde haar ouders.
Die belangrijke wedstrijd hebben ze helaas gemist.

Wat vertelt hij?                               Antwoord: een spannend verhaal.
Wie fotografeerde Erica?               Antwoord: haar ouders
Wat hebben ze helaas gemist?     Antwoord: die belangrijke wedstrijd

Slide 23 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
In het Frans heb je 4 vormen die je kunt gebruiken: le  la  l'  les


Il vend le vélo.                            Il le vend. 
Elle vend la maison.                   Elle la vend.             
Elle voit la fille.                            Elle la voit.
Nous achetons l'ordinateur.        Nous l'achetons.
Vous cherchez les photos.         Vous les cherchez.

Wie/wat worden er in deze zinnen verkocht, gezien, gekocht en gezocht? 
Het antwoord is: le vélo (de fiets), la maison (het huis), la fille (het meisje)  l'ordinateur (de computer) en les photos (de foto's). Dat zijn dus de lijdende voorwerpen.



Slide 24 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
In het Frans heb je 4 vormen die je kunt gebruiken: le  la  l'  les


Il vend le vélo.                            Il le vend. 
Elle vend la maison.                   Elle la vend.             
Elle voit la fille.                            Elle la voit.
Nous achetons l'ordinateur.        Nous l'achetons.
Vous cherchez les photos.         Vous les cherchez.

Wie/wat worden er in deze zinnen verkocht, gezien, gekocht en gezocht? 
Het antwoord is: le vélo (de fiets), la maison (het huis), la fille (het meisje)  l'ordinateur (de computer) en les photos (de foto's). Dat zijn dus de lijdende voorwerpen.



Slide 25 - Tekstslide

Quelques questions:
Maak de volgende oefening in LessonUp

Slide 26 - Tekstslide

Vertaal de volgende zin in het Frans
Hij verkoopt zijn huis.

Slide 27 - Tekstslide

Vertaal: Hij verkoopt zijn huis.

Slide 28 - Open vraag

Vervang nu "sa maison"door le la l' of les
Hij verkoopt zijn huis = Il vend sa maison.
Il ......  vend.

Slide 29 - Tekstslide

Vul het antwoord in, maak de zin compleet:
Il ... vend (de zin was: Il vend sa maison) (vervang sa maison door: le la l' of les

Slide 30 - Open vraag

Vertaal de volgende zin in het Frans
Wij delen mijn scooter.

Slide 31 - Tekstslide

Vertaal: Wij delen de scooter.

Slide 32 - Open vraag

Vervang nu "le scooter"door le la l' of les
Wij delen de scooter = Nous partagons le scooter.
Nous ......  partagons.

Slide 33 - Tekstslide

Vul het antwoord in, maak de zin compleet:
Nous ... partagons (de zin was: Nous partagons le scooter) (vervang le scooter door: le la l' of les

Slide 34 - Open vraag