4.5 Spelling klas 1

Vandaag 
  • zwakke werkwoorden in de vt 
  • bijvoeglijk naamwoord
  • als - dan 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Vandaag 
  • zwakke werkwoorden in de vt 
  • bijvoeglijk naamwoord
  • als - dan 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de tegenwoordige tijd en de verleden tijd?

Slide 2 - Open vraag

Noteer de pv in de juiste vorm.
Vorige week (lopen) we in de stad.
A
lopen
B
loopt
C
liepen
D
gelopen

Slide 3 - Quizvraag

Noteer de pv in de juiste vorm.
Zij (gaan) dit jaar examen doen.
A
gaan
B
ging
C
gingen
D
gaat

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Video

Noteer de pv in de verleden tijd.
Mijn moeder (stoten) zich aan het kastje.

Slide 6 - Open vraag

Noteer de pv in de verleden tijd.
Linda (werken) bij de supermarkt.

Slide 7 - Open vraag

Noteer de pv in de verleden tijd.
Wij (voetballen) met de hele straat.

Slide 8 - Open vraag

Noteer de pv in de verleden tijd.
De timmerman (schaven) de plank glad.

Slide 9 - Open vraag

Noteer de pv in de verleden tijd.
De buurman (duwen) zijn auto vooruit.

Slide 10 - Open vraag

Noteer de pv in de verleden tijd.
Daarna (knippen) hij zijn nagels.

Slide 11 - Open vraag

Noteer de pv in de verleden tijd.
Die computer (kosten) vorig jaar meer.

Slide 12 - Open vraag

Noteer de pv in de verleden tijd.
Het vliegtuig (landen) te vroeg.

Slide 13 - Open vraag

Noteer de pv in de verleden tijd.
De voetballer (missen) een kans voor open doel.

Slide 14 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. De spelling van het bijvoeglijk naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord met -e als voor het zelfstandig naamwoord het lidwoord de staat. 

de grote held - een grote held 
de lange leraar - een lange leraar 

Slide 16 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord 
Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord met -e als voor het zelfstandig naamwoord het lidwoord het staat.

Maar: je schrijft géén -e als er voor dit zelfstandig naamwoord een staat. 
het mooie huis - een mooi huis 
het kleine cadeau - een klein cadeau 

Slide 17 - Tekstslide

De (beroemd) atleet liep een marathon.
A
beroemd
B
beroemde

Slide 18 - Quizvraag

Hij liep een (goed) tijd op de marathon.
A
goed
B
goede

Slide 19 - Quizvraag

De (lang) volleyballer sloeg de bal over het net.
A
lange
B
lang

Slide 20 - Quizvraag

De volleyballer sloeg de bal over het (slap) net
A
slappe
B
slap

Slide 21 - Quizvraag

De (ijverig) leerling kreeg een hoog cijfer.
A
ijverig
B
ijverige

Slide 22 - Quizvraag

Wanneer eindigt een bijvoeglijk naamwoord altijd op -e?
Er zijn twee antwoorden goed!
A
Als er de voor het zelfstandig naamwoord staat.
B
Als er het voor het zelfstandig naamwoord staat.
C
Als er een voor het zelfstandig naamwoord staat.
D
Een bijvoeglijk naamwoord eindigt altijd op -e.

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Hamids schooltas is zwaarder ....... Meikes schooltas.

Slide 25 - Open vraag

Maar Meike heeft even veel vakken ...... Hamid.

Slide 26 - Open vraag

Mijn schooltas is net zo zwaar ..... die van Hamid.

Slide 27 - Open vraag

Wachtwoorden bestaan al langer ....... de computer.

Slide 28 - Open vraag

Een wachtwoord is net zo veilig ...... een sleutel.

Slide 29 - Open vraag

Een goed wachtwoord bestaat uit meer ...... acht tekens.

Slide 30 - Open vraag

Een wachtwoord moet moeilijker te raden zijn ....... je geboortedatum.

Slide 31 - Open vraag

Je wachtwoord moet even geheim zijn ...... je pincode

Slide 32 - Open vraag