In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Vandaag
zwakke werkwoorden in de vt
bijvoeglijk naamwoord
als - dan
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen de tegenwoordige tijd en de verleden tijd?
Slide 2 - Open vraag
Noteer de pv in de juiste vorm. Vorige week (lopen) we in de stad.
A
lopen
B
loopt
C
liepen
D
gelopen
Slide 3 - Quizvraag
Noteer de pv in de juiste vorm. Zij (gaan) dit jaar examen doen.
A
gaan
B
ging
C
gingen
D
gaat
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Video
Noteer de pv in de verleden tijd. Mijn moeder (stoten) zich aan het kastje.
Slide 6 - Open vraag
Noteer de pv in de verleden tijd. Linda (werken) bij de supermarkt.
Slide 7 - Open vraag
Noteer de pv in de verleden tijd. Wij (voetballen) met de hele straat.
Slide 8 - Open vraag
Noteer de pv in de verleden tijd. De timmerman (schaven) de plank glad.
Slide 9 - Open vraag
Noteer de pv in de verleden tijd. De buurman (duwen) zijn auto vooruit.
Slide 10 - Open vraag
Noteer de pv in de verleden tijd. Daarna (knippen) hij zijn nagels.
Slide 11 - Open vraag
Noteer de pv in de verleden tijd. Die computer (kosten) vorig jaar meer.
Slide 12 - Open vraag
Noteer de pv in de verleden tijd. Het vliegtuig (landen) te vroeg.
Slide 13 - Open vraag
Noteer de pv in de verleden tijd. De voetballer (missen) een kans voor open doel.
Slide 14 - Open vraag
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. De spelling van het bijvoeglijk naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Slide 15 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord met -e als voor het zelfstandig naamwoord het lidwoord de staat.
de grote held - een grote held
de lange leraar - een lange leraar
Slide 16 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord met -e als voor het zelfstandig naamwoord het lidwoord het staat.
Maar: je schrijft géén -e als er voor dit zelfstandig naamwoord een staat.
het mooie huis - een mooi huis
het kleine cadeau - een klein cadeau
Slide 17 - Tekstslide
De (beroemd) atleet liep een marathon.
A
beroemd
B
beroemde
Slide 18 - Quizvraag
Hij liep een (goed) tijd op de marathon.
A
goed
B
goede
Slide 19 - Quizvraag
De (lang) volleyballer sloeg de bal over het net.
A
lange
B
lang
Slide 20 - Quizvraag
De volleyballer sloeg de bal over het (slap) net
A
slappe
B
slap
Slide 21 - Quizvraag
De (ijverig) leerling kreeg een hoog cijfer.
A
ijverig
B
ijverige
Slide 22 - Quizvraag
Wanneer eindigt een bijvoeglijk naamwoord altijd op -e? Er zijn twee antwoorden goed!
A
Als er de voor het zelfstandig naamwoord staat.
B
Als er het voor het zelfstandig naamwoord staat.
C
Als er een voor het zelfstandig naamwoord staat.
D
Een bijvoeglijk naamwoord eindigt altijd op -e.
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Video
Hamids schooltas is zwaarder ....... Meikes schooltas.
Slide 25 - Open vraag
Maar Meike heeft even veel vakken ...... Hamid.
Slide 26 - Open vraag
Mijn schooltas is net zo zwaar ..... die van Hamid.
Slide 27 - Open vraag
Wachtwoorden bestaan al langer ....... de computer.
Slide 28 - Open vraag
Een wachtwoord is net zo veilig ...... een sleutel.
Slide 29 - Open vraag
Een goed wachtwoord bestaat uit meer ...... acht tekens.
Slide 30 - Open vraag
Een wachtwoord moet moeilijker te raden zijn ....... je geboortedatum.
Slide 31 - Open vraag
Je wachtwoord moet even geheim zijn ...... je pincode