Unit 1 - 10

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Week 37 - lesson 3

• Check words
  
• Grammar recap
• Extra practice

Check words

Please go to the LessonUp app on your tablet or laptop.

(No mobile phone)

Give the translation of:
keep in mind

Give the translation of:
safety reasons

Give the translation of:
surroundings

Give the translation of:
trunk

Give the translation of:
willing

And now the other way around

Geef de Engelse vertaling van:
raar

Geef de Engelse vertaling van:
griezelig

Geef de Engelse vertaling van:
slagen

Geef de Engelse vertaling van:
twaalf uur 's middags

Geef de Engelse vertaling van:
geld inzamelen

Week 37 - lesson 3

• Check words
  
• Grammar recap
• Extra practice

Time to work on exercises

I posted a list of websites in Teams to practice your grammar.

Google <grammar subject> exercises, lots to find.

Don't forget your vocabulary! 

Short yes/no answers

In English you answer questions with more than yes or no.

Do you like movies? > Yes .....

Je gebruikt een korte zin om antwoord te geven.

Short yes/no answers

1. Je start je antwoord met yes of no
   
   
2. Je kiest de juiste persoon (I, you, we, she, they etc)
   
   
3. Je herhaalt het eerste woord van de vraag
   
   
4. Als het antwoord no is, plak je daar nog n't (not) achter

Short yes/no answers

Do you like pizza? Yes, I do! / No, I don't.

Can they come over today? Yes, they can. / No, they can't.

You repeat the first verb from the sentence.

Can / could / to be allowed to

Can

Als je wilt zeggen dat iets mag of niet mag (can't)

Bijvoorbeeld:

You can borrow my pen

You can't use my bike because I need it myself

let op: bij he/she/it krijgt can geen -s

Dus: he can have my pencil.

Can / Could

Je gebruikt can en could om te vragen of iets mag. 

Could is altijd beleefder dan can.

Bijvoorbeeld:

Can we eat pizza tonight?

Could I borrow your pen (please)?

Be allowed to

Je gebruikt be allowed to als je wilt zeggen dat iets volgens de regels mag of niet mag. Dat kunnen wetten zijn, maar bijvoorbeeld ook schoolregels of spelregels.

Het werkwoord be bestaat uit de vormen: am, are, is

I am (not) allowed to.....

You are(n't) allowed to.....

He, she, it is(n't) allowed to....

The future

4 different ways to talk about the future

• Voorspelling ZONDER bewijs
• Voorspelling MET bewijs
• Afspraak nabije toekomst
• Tijden volgens vast schema

Voorspelling ZONDER bewijs

will + hele ww

Om iets aan te bieden, belofte, aankondiging, besluit 

Voorspellingen ZONDER bewijs

Voorspelling ZONDER bewijs

will + hele ww

We will help you with the dishes. --> je biedt het aan

I will call Patrick tomorrow. I promise! --> belofte

Voorspelling MET bewijs

am/are/is + going to + hele ww

In de toekomst van plan, voorspelling MET bewijs.

Voorspelling MET bewijs

am/are/is + going to + hele ww

We are going to visit Newcastle tomorrow. --> morgen

Look at the sky. It is going to rain tonight. --> donkere lucht

Afspraak nabije toekomst

present continuous (am/are/is (not) + ww + ing)

Afspraken waarvan de tijd en/of plaats al vast staat.

Afspraak nabije toekomst

present continuous (am/are/is (not) + ww + ing)

I am meeting my brother at five o'clock. --> tijd staat vast

We are seeing a new film tomorrow. --> gepland

Vast schema

present simple (he/she/it ww+s)

Treintijden, openingstijden, lesrooster etc.

Vast schema

present simple (he/she/it ww+s)

Let op! Bij ontkenning geen +s bij ww.

The train departs at a quarter past five. --> schema

Spring break doesn't start next week. 

Time to work on exercises

I posted a list of websites in Teams to practice your grammar.

Google <grammar subject> exercises, lots to find.

Don't forget your vocabulary!