H3 Opslaan van goederen

Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je te benoemen hoe je goederen ontvangt en hoe ze worden opgeslaan
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerkooppraktijkPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je te benoemen hoe je goederen ontvangt en hoe ze worden opgeslaan

Slide 1 - Tekstslide

Goederen opslaan in het magazijn
Nu al de binnengekomen goederen gecontroleerd zijn ga je deze opslaan. 

Sommige goederen kunnen gelijk in de winkel andere goederen sla je op in een magazijn.

Slide 2 - Tekstslide

Opslagmethoden
Je kunt hiervoor verschillende opslagmethoden gebruiken. Welke je gebruikt hang af van het soort artikel.

Slide 3 - Tekstslide

4 opslagmethoden

  1. Op de grond
  2. op een pallet of vlonder
  3. In een stelling
  4. In koel- of vriescel

Slide 4 - Tekstslide

Op de grond
Voordeel: goedkoop

Nadeel: neemt veel ruimte in, rommelig, kans op breuk en vuil op de grond

Slide 5 - Tekstslide

Een vlonder 
of pallet
Vlonder: niet op de grond

Pallet: makkelijk te vervoeren en niet op de grond.

Nadeel: neemt nog steeds veel ruimte in

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer je artikelen wilt opslaan en vervoeren gebruik je een....
A
vlonder
B
Pallet

Slide 7 - Quizvraag

Een Stelling
Voordeel: veel artikelen opbergen, niet op de grond, duidelijk opbergen.

Slide 8 - Tekstslide

Welk artikel sla je niet op in een stelling?
A
wasmiddel
B
diepvriesgroente
C
Bloemkool

Slide 9 - Quizvraag

In een Koel- of 
vriescel
Koelcel = 2 tot 5 graden

Vriescel is -18 graden of kouder.

Slide 10 - Tekstslide

Waar sla je kleding op?
A
koelcel
B
vriescel
C
op de grond
D
in de stelling

Slide 11 - Quizvraag

De temperatuur in een vriescel is..
A
4 graden
B
- 18 graden
C
- 18 graden of kouder

Slide 12 - Quizvraag

Wat is er nog meer belangrijk?
De opslag methode is belangrijk. 

Ook de plaats in het magazijn is belangrijk. Artikelen die veel worden verkocht moet je snel en makkelijk uit het magazijn kunnen halen. Voor artikelen die minder worden verkocht is dat ook minder belangrijk.

Slide 13 - Tekstslide

Aantal artikelen
Een winkel moet niet te weinig maar ook niet teveel artikelen in voorraad hebben. De klanten mogen niet voor lege schappen staan. Van artikelen die in de aanbieding zijn is er meer voorraad dan normaal. Ook van seizoensartikelen is er tijdelijk meer voorraad.

Slide 14 - Tekstslide

Seizoens artikelen
Van seizoens artikelen verkoop je in een bepaald seizoen meer dan in een ander seizoen.

ijsjes verkoop je in de zomer meer dan in de winter. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een seizoens artikel?

Slide 16 - Open vraag

Noem 2 seizoensartikelen in een kledingzaak?

Slide 17 - Open vraag

Omzetsnelheid
Sommige artikelen staan lang in een magazijn, andere worden snel verkocht. 
De omzetsnelheid van een artikel is het aantal keer dat de voorraad van een artikel in een bepaalde tijd wordt verkocht. 

Slide 18 - Tekstslide

Slow mover & Fast mover
Een artikel wat niet snel wordt verkocht noem je een slow mover.

Een artikel wat wel snel wordt verkocht noem je een fast mover.

Slide 19 - Tekstslide

In welk seizoen is een slee een fast mover?

Slide 20 - Open vraag

teenslippers zijn in het seizoen een fastmover en buiten het seizoen een slowmover. Leg uit!

Slide 21 - Open vraag

Waar in het magazijn sla je een fast mover op?

Slide 22 - Open vraag

Wat heb ik geleerd?

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 
Maak de opdrachten 22 t/m 26 van hoofdstuk 3

Slide 24 - Tekstslide