Doe mee met LessonUp Zorg dat je de planning in de gaten houdt.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1
In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij
Let op:
Doe mee met LessonUp Zorg dat je de planning in de gaten houdt.
Slide 1 - Tekstslide
- Welkom
- Presentaties
- Grammatica zinsdelen H4 en h5
Doel:
- Je kunt aangeven waarmee iets gedaan wordt in een zin, en hoe dat zinsdeel heet.
Wat gaan we doen vandaag:
Slide 2 - Tekstslide
Voor de presentatoren:
- Zorg dat je alvast in de Meet zit, daarin deel je zelf je scherm.
(je mag ook alleen voor presenteren kiezen)
- Zorg dat al je geluid op je laptop uitstaat, anders gaat het 'zingen'.
Presenteren
Slide 3 - Tekstslide
Grammatica zinsdelen
Slide 4 - Tekstslide
Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten:
Iemand doet iets
iemand doet iets
iemand doet iets ergens mee
iemand doet iets voor iemand
Iemand doet iets op een plaats en tijd
Het lijdend voorwerp.
Slide 5 - Tekstslide
Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten:
iemand doet iets = persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets = onderwerp
iemand doet iets ergens mee = lijdend voorwerp
iemand doet iets voor iemand
Iemand doet iets op een plaats en tijd
Het lijdend voorwerp.
Slide 6 - Tekstslide
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Wat/wie + pv (of gez.) + onderwerp.
De docent gooit de tennisbal naar de sportieve leerling.
pv = gooit
ow = de docent
Wat gooit de docent? = de tennisbal
lv = de tennisbal
Het lijdend voorwerp.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten.
Kijk wel altijd in deze volgorde (persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp)
- vergelijk het met pannenkoeken bakken - daar start je ook niet met de stroop, dan de boter en de eieren. Dan krijg je geen lekkere pannenkoeken. Dat is met zinsontleding ook zo!
Ook al hoeft het niet voor de opdracht: eerst pv, ow, gz en dan pas lijdend voorwerp!
Het lijdend voorwerp.
Slide 9 - Tekstslide
De lerares
geeft
een proefwerk.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijkgezegde
Slide 10 - Sleepvraag
1
2
3
4
5
persoonsvorm
zinsdelen verdelen
gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
Slide 11 - Sleepvraag
Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp (MV) geeft aan voor wie iets is bestemd.
begint vaak met het voorzetsel aan of voor
aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen: meedelen, uitleggen, zeggen of geven: overhandigen, lenen, toesturen.
Slide 12 - Tekstslide
Wat is het meewerkend voorwerp?
Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten
Slide 13 - Quizvraag
Mijn moeder
geeft
mij
een glas ranja
onderwerp
gezegde
meewerkend voorwerp
lijdend
voorwerp
Slide 14 - Sleepvraag
Jan gaf de toets aan de leraar.
Wat is aan de leraar?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 15 - Quizvraag
Wie heeft mijn scooter gerepareerd? mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 16 - Quizvraag
Wat:
Hoofdstuk 4 - Grammatica zinsdelen (lijdend voorwerp): st.op., op. 1, 2 en 4 (alleen de eerste 3 zinnen) en 8B