HA - week 16 - Grammatica ZD H4 - les 1

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.

Slide 1 - Tekstslide

- Welkom 
- Presentaties
- Grammatica zinsdelen H4


Doel:
- Je kunt aangeven waarmee iets gedaan wordt in een zin, en hoe dat zinsdeel heet. 


Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Tekstslide

Voor de presentatoren:

- Zorg dat je alvast in de Meet zit, daarin deel je zelf je scherm. 
 (je mag ook alleen voor presenteren kiezen)
- Zorg dat al je geluid op je laptop uitstaat, anders gaat het 'zingen'. 
Presenteren

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
Wat doe ik?

Wie doet het?

Waarmee doe je het?

Met wie doe je het?

Slide 5 - Tekstslide

gooien

 




Grammatica zinsdelen
Wat doe ik?

Wie doet het?

Waarmee doe je het?

Met wie doe je het?

Slide 6 - Tekstslide

gooien

ik/ mevrouw Takken 




Grammatica zinsdelen
Wat doe ik?

Wie doet het?

Waarmee doe je het?

Met wie doe je het?

Slide 7 - Tekstslide

gooien

ik/ mevrouw Takken 

Een tennisbal


Grammatica zinsdelen
Wat doe ik?

Wie doet het?

Waarmee doe je het?

Met wie doe je het?

Slide 8 - Tekstslide

gooien

ik/ mevrouw Takken 

Een tennisbal

een leerling
Grammatica zinsdelen
Wat doe ik?

Wie doet het?

Waarmee doe je het?

Met wie doe je het?

Slide 9 - Tekstslide

Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten:

Iemand doet iets
iemand doet iets
iemand doet iets ergens mee
iemand doet iets voor iemand
Iemand doet iets op een plaats en tijd
Het lijdend voorwerp. 

Slide 10 - Tekstslide

Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten:

iemand doet iets = persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets = onderwerp
iemand doet iets ergens mee lijdend voorwerp
iemand doet iets voor iemand
Iemand doet iets op een plaats en tijd
Het lijdend voorwerp. 

Slide 11 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Wat/wie + pv (of gez.) + onderwerp.

De docent gooit de tennisbal naar de sportieve leerling. 
pv = gooit
ow = de docent

Wat gooit de docent? = de tennisbal
lv = de tennisbal
Het lijdend voorwerp. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 14 - Open vraag

Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten.

Kijk wel altijd in deze volgorde (persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp)
- vergelijk het met pannenkoeken bakken - daar  start je ook niet met de stroop, dan de boter en de eieren. Dan krijg je geen lekkere pannenkoeken. Dat is met zinsontleding ook zo! 

Ook al hoeft het niet voor de opdracht: eerst pv, ow, gz en dan pas lijdend voorwerp!
Het lijdend voorwerp. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Bruno laat zijn hond uit.
A
Bruno
B
laat
C
zijn hond
D
uit

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Liet Mats de bus voor zijn neus wegrijden?
A
Mats
B
de bus
C
voor zijn neus
D
wegrijden

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Straks gaat de buurman zijn zoon naar school brengen.
A
Straks
B
de buurman
C
zijn zoon
D
naar school

Slide 18 - Quizvraag

Ik
heb
een boek
gekocht.
Onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
persoonsvorm

Slide 19 - Sleepvraag

De lerares
geeft
een proefwerk.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijkgezegde

Slide 20 - Sleepvraag

In de zin:

Op maandagmiddag zit zij met al haar vrienden te chillen.

A
zit geen lijdend voorwerp
B
is 'met haar vrienden' het lijdend voorwerp
C
is 'te chillen' lijdend voorwerp
D
is 'op maandagmiddag' lijdend voorwerp.

Slide 21 - Quizvraag

1
2
3
4
5
persoonsvorm
zinsdelen verdelen
gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 22 - Sleepvraag

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp (MV) geeft aan voor wie iets is bestemd.

  • begint vaak met het voorzetsel aan of voor
  • aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen: meedelen, uitleggen, zeggen of geven: overhandigen, lenen, toesturen.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 24 - Quizvraag

Mijn moeder

geeft

mij
een glas ranja
onderwerp
gezegde
meewerkend voorwerp
lijdend
voorwerp

Slide 25 - Sleepvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is aan de leraar?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 26 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 27 - Quizvraag

Wat:   
Hoofdstuk 4 -  Grammatica zinsdelen (lijdend voorwerp): st.op., op. 1, 2 en 4 (alleen de eerste 3 zinnen)  en 8B

Hoofdstuk 5: grammatica zinsdelen (meewerkend voorwerp) - start opdracht. 

Wanneer: 
Deze les. 



Aan de slag

Slide 28 - Tekstslide