In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken & in Lesson-Up
Pen, potlood & notitieschrift pakken
Slide 1 - Tekstslide
Bespreken
Toetsvragen 1,2,3,4 van 3.5
Slide 2 - Tekstslide
Planning deze week
- 3.8 bespreken we niet (herhaling vorige jaar + leerparagraaf)
- 3.9 vandaag & donderdag (volgende week)
- Vragen over kruisingen? KWT!
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoelen
- Je kent de moleculaire structuur van DNA
- Je kent de weg van DNA naar eiwit
Slide 4 - Tekstslide
aantal chromosomen
DNA bestaat uit twee
We lezen samen uit het boek:
De structuur van het DNA-molecuul lijkt op een gedraaide ladder, een soort wenteltrap, dubbele helix genoemd. Het molecuul is opgebouwd uit twee hele lange ketens van telkens dezelfde bouwstenen, namelijk een desoxyribose (een suikermolecuul), een fosfaat (een stof waar het element fosfor - P - in zit) en een stikstofbase. Zo'n bouwsteen wordt een nucleotide genoemd. Desoxyribose en fosfaat vormen de zijkanten van de ladder. Tussen deze twee ketens liggen de 'sporten' van de ladder: telkens twee stikstofbasen die een paar vormen.
Slide 5 - Tekstslide
DNA bestaat dus uit desoxyribose, een fosfaatgroep en stikstofbasen. Er zijn 4 soorten stikstofbasen: A, T, G, C. Waar staan deze 4 letters voor? (binas)
Slide 6 - Open vraag
Bekijk tabel 71B. a. Welke twee stikstofbasen vormen altijd een binding met twee H-bruggen? b. Welke twee stikstofbasen vormen altijd een binding met drie H-bruggen?
Slide 7 - Open vraag
aantal chromosomen
DNA bestaat uit twee
De stikstofbasen:
A - adenine
T - thymine
C- cytosine
G - guanine
Adenine zit altijd vast aan thymine (A-T of T-A)
Cytosine zit altijd vast aan guanine (C-G of G-C)
Slide 8 - Tekstslide
Ik heb een streng DNA met de volgende code AATGTCGTC. Hoe codeert de daarbij horende streng DNA?
Slide 9 - Open vraag
Waarom kunnen A&G of C&T niet tegenover elkaar staan?
Slide 10 - Open vraag
aantal chromosomen
DNA bestaat uit twee
Het aflezen van DNA en hier een ketting van aminozuren van maken (eiwit/ enzym) gebeurt in de ribosomen.
En dan nu...... 'de code'.
Elke 3 stikstofbasen coderen voor één soort aminozuur.
Een ketting aminozuren vormen weer een eiwit.
Welke aminozuren, en de volgorde, maken een eiwit uniek.
De volgorde van DNA bepaalt dus de volgorde van de aminozuren en dus welk eiwit je maakt.
Slide 11 - Tekstslide
Aminozuren zijn de bouwstenen van eiwitten. Dat betekent dat het DNA eigenlijk de code is voor aminozuren.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Kan DNA de celkern uit?
A
Ja, altijd
B
Nee, nooit
C
Enkel voor eiwitsynthese
D
Hangt van het celtype af
Slide 13 - Quizvraag
RNA
DNA kan worden gekopieerd tot RNA
RNA kan de celkern wel uit
Wat zijn de verschillen tussen RNA en DNA?
Slide 14 - Tekstslide
Ik heb een streng DNA met de volgende code AATGTCGTC. Hoe codeert de daarbij horende streng RNA?
Slide 15 - Open vraag
Bekijk tabel 71G. Welk aminozuur hoort er bij AAA?
Slide 16 - Open vraag
We hebben de DNA code CGCCGAATC. Welke aminozuren horen hierbij (T1, 2p) PS: eerst naar RNA gaan
Slide 17 - Open vraag
Bij de vorige vraag zagen we voor welk aminozuur de code ATC staat. Wat gebeurt er met het te vormen eiwit als de eerste A veranderd in een C? (probeer zo volledig mogelijk te antwoorden) (T2)
Slide 18 - Open vraag
Welke streng is dan het gen?
We hebben twee strengen DNA. Deze zijn verschillend van elkaar en dus krijg je andere aminozuren. De coderende streng bevat het gen. De matrijsstreng staat daar tegenover en bevat dus niet het gen.
Slide 19 - Tekstslide
Een stuk DNA heeft een matrijsstreng van de volgende code ATGCCAATT. Welke RNA code hoort hierbij? En welke aminozuren? (T2, 3p)
Slide 20 - Open vraag
Huiswerk
3.8 Basiskennisvragen + toetsvragen 1 t/m 6
Vragen over kruisingen? KWT!
Slide 21 - Tekstslide
Planning
Deze les is de laatste les over kruisingen
Aan het einde van de les zijn de volgende opdrachten af: