WOORDEN plus OPDRACHTEN - wonen - rose - dag 7

Thema 4  - wonen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thema 4  - wonen

Slide 1 - Tekstslide

naast
  • aan de zijkant van iets of iemand
  • zin:  De kat zit naast de mand.
  • zin: Ik zit naast mijn vriend.

Slide 2 - Tekstslide

netjes
  • geen rommel
  • opgeruimd
  • orde
  • goede manieren
  • zin: De boeken staan netjes in de kast. 
  • zin: Wat zie jij er netjes uit!

Slide 3 - Tekstslide

onder
  • onder < > op
  • zin: De poes loopt onder de tafel. 
  • zin: Ik loop onder de brug door.
  • zin: Alles is onder controle.

Slide 4 - Tekstslide

overal
  • op elke plaats, 
  • op elke plek
  • zin: In de herfst liggen overal blaadjes.
  • zin: Er liggen overal spullen. 

Slide 5 - Tekstslide

de plek
  • een plaats
  • een ruimte
  • zin: De slaapkamer is de plek om te slapen. 
  • zin: Er is geen plek meer voor deze spullen.

Slide 6 - Tekstslide

de ruimte
  • Een plaats in een gebouw
  • Een plek in je huis
  • Een lege plek
  • de ruimte - de ruimtes
  • zin: De gang is een ruimte in je huis.
  • zin: Ik heb geen ruimte voor een nieuwe bank. 

Slide 7 - Tekstslide

zoiets
  • voorbeeld
  • aanwijzen
  • iets dat lijkt op wat gezegd is.
  • zin: Ik wil een nieuwe jas, ik dacht aan zoiets  
  •        <------- ????

Slide 8 - Tekstslide

A - Netjes = schoon en opgeruimd.
B - Netjes = goede manieren hebben.
C - Netjes = iemand bedanken.
D - Netjes = mijn kamer opruimen.
A
A - waar B - waar C - waar D - niet waar
B
A - waar B - waar C - niet waar D - waar
C
A - waar B - waar C - waar D - waar
D
A - waar B - niet waar C - waar D - waar

Slide 9 - Quizvraag

Maak een zin met :
overal - zitten
(denk aan 1,2,3)

Slide 10 - Open vraag

netjes

Slide 11 - Woordweb

Wat betekent 'zoiets' ?
A
je noemt een voorbeeld
B
je wijst iets aan als voorbeeld
C
het lijkt op wat gezegd is
D
je bedoelt ........?

Slide 12 - Quizvraag

A - Ik heb hier de .............
B - Ik zit op mijn ................
C - Ik slaap in mijn ...............
A
A- ruimte B - bed C- keuken
B
A - overal B - plek C - slaapkamer
C
A - ruimte B - plek C - slaapkamer
D
A - ruimte B - ruimte C - slaapkamer

Slide 13 - Quizvraag

Mevrouw, ik zoek een nieuwe jas. Kunt u mij helpen? Ja natuurlijk , ik kijk even met u mee. Zoekt u .............
A
kleuren ?
B
klein ?
C
netjes ?
D
zoiets ?

Slide 14 - Quizvraag

op
onder

Slide 15 - Sleepvraag

Ik schenk de koffie ................ het kopje.
Dat is niet zo handig.
A
overal
B
onder
C
naast
D
met

Slide 16 - Quizvraag

Het regent. Ik wil niet nat worden. Ik loop graag .......... een paraplu.
A
onder
B
naast
C
achter
D
in

Slide 17 - Quizvraag

A - Amsterdam is een .......
B - In mijn klas heb ik een eigen ......
C - Ik heb een winkel in mijn ........
C - Ik heb in mijn kamer nog veel ......
A
A - stad B - plek C - ruimte D - plek
B
A - buurt B - plek C - buurt D - ruimte
C
A - stad B - ruimte C - buurt D - ruimte
D
A - stad B - plek C - buurt D - ruimte

Slide 18 - Quizvraag

A - Ik zit naast de hond op de bank.
B - Wij naast wonen onze buren.
C - Naast de tafel staat een stoel.
D - Ik naast mijn vrienden.

A
A - goed B - goed C - goed D - fout
B
A - goed B - fout C - fout D - goed
C
A - goed B - goed C - fout D - fout
D
A - goed B - fout C - goed D - fout

Slide 19 - Quizvraag

A - Mijn kleren liggen ...........
B - .............. liggen bladeren op de grond.
C - Ik zie ................ mensen om mij heen.
A
A -B - C : overal
B
A - B - C : netjes
C
A - B - C : onder
D
A - B - C : zoiets

Slide 20 - Quizvraag

Een ander woord voor 'plek'
A
plaats
B
locatie
C
ruimte
D
positie

Slide 21 - Quizvraag