V3 Formuleren H1

Formuleren
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Ik kan / weet:
  • parafraseren, citeren en de bron vermelden,
  • incongruentie herkennen en verbeteren.

Slide 2 - Tekstslide


1.4 Schrijven en formuleren p.40 maken opdr. 9, 11 en 12


Plagiaat voorkomen door juist citeren, parafraseren en gebruik bronvermelding.
Aanhalingstekens gebruik je als je citeert.
‘Als het aan mij ligt,’ zei Biden,’ krijgt hij een eerlijk proces.’
Trump antwoordde: 'Fake... all fakenews!'
'Ik had daar in het Witte Huis een ‘prettige’ tijd,' zei Trump.
Biden reageerde daarop: 'Maar nu is het mijn beurt!'

Slide 3 - Tekstslide

Citeren 
Citeren

Wanneer je een fragment van een tekst uit een andere bron kopieert en deze tussen aanhalingstekens plaatst, dan ben je aan het citeren. Als je bronnen citeert moet je het paginanummer toevoegen aan het citaat.
Dit blijkt ook uit het businessplan: “het maken van een APA Generator is een hele klus, maar veel studenten hebben er profijt van” (Swaen, 2014, p. 14).
Citeer maximaal drie aansluitende zinnen.



Slide 4 - Tekstslide

Parafraseren
Parafraseren
Een verwijzing in de tekst is een beknopte manier om de lezer te laten zien waar het oorspronkelijke idee vandaan kwam en om erkenning aan de oorspronkelijke auteur te geven.

Volgens de APA-richtlijnen moet je de achternaam van de auteurs en het jaar van publicatie noteren. Dit kan op meerdere manieren:
Uit een eerder onderzoek blijkt dat er veel behoefte is aan … (Swaen, 2014).
Swaen (2014) schrijft dat er veel behoefte is…
In 2014 beschreef Swaen dat er steeds meer behoefte is…

Slide 5 - Tekstslide

Komt een punt voor of na de aanhalingstekens bij een citaat? En hoe zit dat met andere leestekens?
De punt kan voor óf na het afsluitende aanhalingsteken staan. Het hangt ervan af of de punt bij de geciteerde zin hoort, én of het citaat aan het eind van de zin staat of niet. 
Als je een hele zin citeert, begint het citaat met een hoofdletter. Als het citaat aan het eind van de zin staat, valt de punt binnen de aanhalingstekens.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden


Ik zei: “Ik hou niet van appeltaart.”
Ook een vraagteken of uitroepteken dat bij het citaat hoort, valt binnen de aanhalingstekens:
De kassière vroeg: “Hebt u een klantenkaart?”
De docent riep: “Stilte!”
Er komt geen extra punt na het citaat.

Slide 7 - Tekstslide

Als de zin begint met het citaat, vervalt de punt (een vraagteken of uitroepteken blijft staan), en wordt het citaat gevolgd door een komma. Na een vraagteken of uitroepteken wordt die komma weggelaten.

Slide 8 - Tekstslide

“Ik hou niet van appeltaart”, zei ik.
“Hebt u een klantenkaart?” vroeg de kassière.
“Stilte!” riep de docent.
Als je een deel van een zin citeert, begint het citaat met een kleine letter, en valt de punt buiten de aanhalingstekens:
De directeur vond de ophef “nogal overdreven”.
Straks is alles, zo hoopt ze, “weer gewoon normaal”.

Slide 9 - Tekstslide

Welkom!

Slide 10 - Tekstslide

Wat is er fout aan de volgende zin?
30 procent van de mensen zijn vaker dan eenmaal per jaar ziek.

Slide 11 - Open vraag

Wat is er fout aan de volgende zin?
Een aantal leerlingen komen altijd te laat.

Slide 12 - Open vraag

Congruentie
Wat is dat? 
PV en O = zelfde getal (ev / mv) + zelfde persoon (1e, 2e 3e) 

*Ik zijn jarig. 
ik ben jarig of wij zijn jarig
Niet zo moeilijk
Moeilijker:
Die groep bejaarden loopt/lopen altijd erg langzaam?

Slide 13 - Tekstslide

Incongruentie p.46
Als het getal (enkelvoud of meervoud) van het onderwerp en dat van de persoonsvorm niet overeenkomt, is er sprake van incongruentie. 

Incongruentie = iets past niet bij elkaar (niet congruent)

Kijk maar:                                     
                                                          De vogel zitten op de stok (INCONGRUENTIE)
       

Slide 14 - Tekstslide

Incongruentie 
  • De media heeft iets naars gepubliceerd. 
  • (de media = onderwerp -> meervoud; heeft = enkelvoud)
     = INCONGRUENTIE

  • De klas hebben dat leuk georganiseerd!
  • (klas = onderwerp -> enkelvoud; hebben = meervoud)
    = INCONGRUENTIE

Slide 15 - Tekstslide

lastige gevallen (1.)
Bij woordgroepen met een enkelvoudige kern en een meervoudige nabepaling richt de pv zich naar de kern. 

De groep betogers wandelde/wandelden van het Malieveld naar het Binnenhof. 
De groep = e.v.; er is één groep betogers. 

Slide 16 - Tekstslide

lastige gevallen (2.)
Als het onderwerp een verzamelnaam is die uit meerdere personen bestaat, is de persoonsvorm enkelvoudig. 
De jeugd van tegenwoordig is zo gek nog niet.
De jeugd --> er is/zijn één jeugd (al bestaat die uit meerdere jongeren)
De bemanning --> Onze bemanning bestaat/bestaan uit mannen en vrouwen

Slide 17 - Tekstslide

lastige gevallen (3.)
In de constructie één van de (1) + meervoudig woord (2)+ die (3) volgt in een bijvoeglijke bijzin een meervoudige persoonsvorm

Één van de (1) Rotterdammers (2) die (3) naar Australië emigreerde/emigreerden, was mijn vader. 

Slide 18 - Tekstslide

lastige gevallen (4.)
Bij meervoudige titels van boeken, films enzovoort volgt een enkelvoudige persoonsvorm. 

Freedom writers is/zijn een bijzondere en aangrijpende film. 
Freedom writers = mv (writers). Maar het gaat om één film!

Slide 19 - Tekstslide

lastige gevallen (5.)
Na een rekeneenheid volgt een enkelvoudige persoonsvorm 

Rekeneenheid: liter, kilometer, procent, kilo, euro, joule, mol

Twee liter water is/zijn heel veel voor iemand die weinig drinkt.

Slide 20 - Tekstslide

Gisteren ... een klas bruggers De Kuip
A
bezocht
B
bezochten

Slide 21 - Quizvraag

Bijna tachtig procent van de Nederlanders ... zich gelukkig.
A
noemt
B
noemen

Slide 22 - Quizvraag

Bijna tachtig procent van de Nederlanders ... zich gelukkig.
A
noemt
B
noemen

Slide 23 - Quizvraag

Een aantal leerlingen ... altijd te laat.
A
komt
B
komen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Op Museumdag is de meeste musea gratis toegankelijk.
B
Op Museumdag zijn de meeste musea gratis toegankelijk.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Een groep wielrenners viel vlak voor de finish
B
Een groep wielrenners vielen vlak voor de finish

Slide 26 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Men zien door de bomen het bos niet meer
B
Men ziet door de bomen het bos niet meer

Slide 27 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Er stonden nog drie pakken rijst in de voorraadkamer
B
Er stond nog drie pakken rijst in de voorraadkamer

Slide 28 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Twintigduizend mensen bezocht het festival
B
Twintigduizend mensen bezochten het festival

Slide 29 - Quizvraag

Wat is goed / congruent?
A
Een partij sportschoenen spoelde aan op het strand
B
Een partij sportschoenen spoelden aan op het strand

Slide 30 - Quizvraag