dinsdag 16 april

dinsdag 16 april
1. dictee
2. nieuwe woorden /schooltaalwoorden
3. toetsen 
4. grammatica
5. schrijfopdracht: briefje aan de juf
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
nt2Middelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

dinsdag 16 april
1. dictee
2. nieuwe woorden /schooltaalwoorden
3. toetsen 
4. grammatica
5. schrijfopdracht: briefje aan de juf

Slide 1 - Tekstslide

woordvolgorde in de zin
bepalingen van tijd en plaats

Hij gaat morgen naar Amerika vliegen
Ik ga volgende week in Meppel zwemmen
Hij gaat om 12 uur in de kantine eten

Slide 2 - Tekstslide

Wat ga je eten?
Dat lust ik niet

Wat ga je eten ?
Dat is lekker!


Wat ga je eten?
Heerlijk!


Boerenkool met worst



Kip met rijst

Tomatensoep
wat zullen we eten
taalriedel

Slide 3 - Tekstslide

Briefje schrijven
Hoe was het ook al weer?
Een e-mail, briefje of kaartje bestaat uit drie delen: 
1) de aanhef, 
2) de inhoud 
3) het slot. 



Opdracht:
Je dochtertje Badria heeft volgende week een uitje van school. De klas gaat ook samen eten bij de chinees.
Je wilt de juf van school vertellen dat Badria alleen maar vegetarisch of kip mag eten bij de chinees. Badria mag geen andere gerechten nemen, omdat daar varkensvlees in zit.
Schrijf een kort briefje aan de juf van Badria.
1)
– schrijf de aanhef (dus: lieve….. / beste….. / geachte mevrouw, geachte heer……)
2) schrijf de inhoud:
– schrijf wat je de juf wilt vertellen (dat staat hierboven bij opdracht!)
3)
– schrijf het slot (dus: groetjes / liefs / met vriendelijke groet, …….)

Slide 4 - Tekstslide

briefje voor de juf
je zusje Badria heeft volgende week een uitje van school. De klas gaat ook samen eten bij de chinees.
Je wilt de juf van school vertellen dat Badria alleen maar vegetarisch of kip mag eten bij de chinees. Badria mag geen andere gerechten nemen, omdat daar varkensvlees in zit.

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf een  briefje aan de juf van Badria.
1)
– schrijf de aanhef (dus: lieve….. / beste….. / geachte mevrouw, geachte heer……) 
2) schrijf de inhoud:
schrijf wat je de juf wilt vertellen (dat staat hierboven bij opdracht!)
3) schrijf het slot (dus: groetjes / liefs / met vriendelijke groet,

Slide 6 - Tekstslide

aandachtig
met veel aandacht
aan de weet komen
leren

Slide 7 - Tekstslide

aanvankelijk
in het begin
afkorting

Slide 8 - Tekstslide

algemeen
general/public
behoren tot/hoort bij
Nederland behoort tot de EU-landen

Slide 9 - Tekstslide

bereiken/achieve
Hij heeft de top bereikt
Ik kon je niet bereiken.

Slide 10 - Tekstslide


A
bereiken
B
aandachtig
C
behoren tot
D
algemeen

Slide 11 - Quizvraag

deze vlinder..............
.......................... de dagvlinders
A
algemeen
B
bereikt
C
behoort tot
D
aanvankelijk

Slide 12 - Quizvraag

Blz. is een
.......................
van bladzijde
A
algemeen
B
bereiken
C
aanvankelijk
D
afkorting

Slide 13 - Quizvraag


..................vond ik lezen moeilijk.
A
aanvankelijk
B
afkorting
C
aanvallen
D
aanleren

Slide 14 - Quizvraag

Wat wil je later................?
A
algemeen
B
bereiken
C
behoren
D
afkorting

Slide 15 - Quizvraag

algemeen, aanvankelijk, afkorting, behoort tot, bereiken, aan de weet te komen, aandachtig
  1. De uil ............................de nachtvogels
  2. .............................snapte ik er niets van
  3. Wat wil je................................ met dat geschreeuw!
  4. Dat weet iedereen, dat is .................bekend.
  5. Wat is de ...........................van bladzijde?
  6. De kinderen kijken .......................naar de televisie
  7. Probeer dat adres  ............................ via Google maps.

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen economie
  • je kunt uitleggen wat consumeren betekent
  • je kunt uitleggen wat er nodig is om te kunnen consumeren
  • je kunt het verschil uitleggen tussen goederen en diensten

Slide 17 - Tekstslide

consumeren
gebruiken/eten
de koopkracht
wat je kunt kopen 

Slide 18 - Tekstslide

de behoefte
wat je nodig hebt
de producten
wat je kunt kopen

Slide 19 - Tekstslide

de diensten
de goederen
de spullen

Slide 20 - Tekstslide

0

Slide 21 - Video

Waar denk je aan bij consumeren?

Slide 22 - Woordweb

Wat zou koopkracht kunnen betekenen?
A
Hoeveel je kunt kopen met je geld.
B
Hoe duur boodschappen zijn.
C
De hoogte van je inkomen.
D
Hoeveel je uitgeeft per maand.

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent consumeren?
In het woordenboek Van Dale staat het volgende:





Bij economie zeggen we: consumeren is het kopen producten (om daarna te gebruiken) om in je behoeften te kunnen voorzien.

Slide 24 - Tekstslide

Nu weet je wat consumeren is. Wat zou een consument dan zijn?
A
een koper van producten
B
een verkoper van producten

Slide 25 - Quizvraag

Producten
Producten zijn goederen en diensten die je kunt kopen om in je behoeften te voorzien.

Goederen zijn tastbare producten, zoals eten, kleding, een fiets, etc.
Diensten kunnen door iemand geleverd worden, denk aan het knippen van je haar, een taxirit naar huis, een vliegreis naar je vakantiebestemming.

Slide 26 - Tekstslide

Goederen
Diensten

Slide 27 - Tekstslide

Sleep de afbeeldingen naar het juiste begrip.
Goederen
Diensten

Slide 28 - Sleepvraag

Slide 29 - Video