BK TH grammatica h3 (aangepaste versie)

Grammatica H3
Soorten werkwoorden
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Grammatica H3
Soorten werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je nog?

Slide 2 - Woordweb

Wat is het voorzetsel in de volgende zin?
Tijdens de reclame pakte Jip een bakje chips.
A
tijdens
B
reclame
C
bakje
D
chips

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het BN in de volgende zin?
Is jouw katje al erg oud?
A
is
B
katje
C
erg
D
oud

Slide 4 - Quizvraag

Welke woordsoort klopt?
Over het huiswerk klaagde de leerling.
A
over = bijvoeglijk naamwoord
B
het = voorzetsel
C
huiswerk = werkwoord
D
klaagde = werkwoord

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoorden in de zin?
Polly heeft een grote appel gegeten.

Slide 6 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden in de zin?
Ik heb altijd al een puppy willen hebben.

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden: 
     
     X                                                         X                                X
Ik at een koekje                             Ik heb een koekje gegeten       
    zww                                                 hww                        zww
       

Slide 9 - Tekstslide

Oefenen

1. Els liep naar het strand. 

2. De droevige man had een bloemetje gekregen. 

3. Op die boze mail had ik niet gereageerd. 

Slide 10 - Tekstslide

Angela bracht een doos bonbons.
A
bracht = hww
B
bracht = zww

Slide 11 - Quizvraag

De politie heeft mij een bekeuring gegeven.
A
heeft = hww
B
heeft = zww

Slide 12 - Quizvraag

Rianne is vanmorgen oma geworden.
A
geworden = hww
B
geworden = zww

Slide 13 - Quizvraag

Herhaling van de vorige les:
Welke 2 soorten werkwoorden zijn er?

Slide 14 - Open vraag

Lisa verbetert de fouten in de zin.
A
verbetert = hww
B
verbetert = zww

Slide 15 - Quizvraag


Hoeveel zelfstandige werkwoorden kunnen er in een zin staan?
A
1
B
2
C
3

Slide 16 - Quizvraag

Er staat altijd een HWW in de zin.
A
juist
B
fout

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het hww?

Jonas heeft zijn huiswerk gemaakt.
A
heeft
B
gemaakt

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Kan je meer hulpwerkwoorden in een in hebben?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het zww in de volgende zin?
Ik heb altijd al willen vliegen.

A
heb
B
willen
C
vliegen

Slide 25 - Quizvraag


Ik heb een katje altijd al willen kopen.

Wat zijn de hulpwerkwoorden?
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 26 - Quizvraag