Omnia college NE klas 3 woordsoorten thema 3 /4 gramm

woordsoorten thema 3 /4 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

woordsoorten thema 3 /4 

Slide 1 - Tekstslide

welke woordsoorten
weet je nog?

Slide 2 - Woordweb

Hij heeft een koekje gepakt.
koekje = ...
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 3 - Quizvraag

Hij heeft een koekje gepakt.
een = ...
A
lidwoord
B
zelfst nw
C
bijv nw
D
voorzetsel

Slide 4 - Quizvraag

Hij heeft een koekje gepakt.
Hij = ...
A
zelfst nw
B
telwoord
C
pers vnw
D
bijv nw

Slide 5 - Quizvraag

Hij heeft een koekje gepakt.
heeft = ...
A
zelfst nw
B
werkwoord
C
bijwoord
D
bezittelijk .vnw

Slide 6 - Quizvraag

Hij heeft een koekje gepakt.
gepakt = ...
A
bijv nw
B
zelfst nw
C
werkwoord
D
pers vnw

Slide 7 - Quizvraag

Vanochtend heeft het hard geregend.
hard = ...
A
bijv nw
B
bijwoord
C
zelfst nw
D
voorzetsel

Slide 8 - Quizvraag

Mijn broer heeft veel boeken.
veel = ...
A
bn
B
zn
C
vz
D
telw

Slide 9 - Quizvraag

Mijn broer heeft veel boeken.
mijn = ...
A
voorzetsel
B
bez.vnw
C
pers vnw
D
bijv nw

Slide 10 - Quizvraag

Vanochtend had ik een lekke band.
lekke = ...
A
telwoord
B
voorzetsel
C
bijwoord
D
bijv nw

Slide 11 - Quizvraag

Welke klas komt er na jullie klas?
welke = ...
A
vz
B
bn
C
aanw vnw
D
vr vnw

Slide 12 - Quizvraag

Welke klas komt er na jullie klas?
na = ...
A
voorzetsel
B
bijv nw
C
vragend vnw
D
aanw vnw

Slide 13 - Quizvraag

Welke klas komt er na jullie klas?
jullie = ...
A
bezittelijk vnw
B
vragend vnw
C
pers vnw
D
bijv nw

Slide 14 - Quizvraag

Hoe ga jij naar school?
Wat = hoe?
A
bijwoord
B
vragend voornaamwoord
C
persoonlijk vnw
D
bijv nw

Slide 15 - Quizvraag

Hoe ga jij naar school?
wat = naar?
A
persoonlijk vnw
B
vragend vnw
C
telwoord
D
voorzetsel

Slide 16 - Quizvraag

Ik vind dat je je haar moet dragen zoals eerst.
Wat = je je ? (in volgorde van de zin)
A
bezittelijk vnw / persoonlijk vnw
B
persoonlijk vnw / bezittelijk vnw
C
bijwoord / persoonlijk vnw
D
persoonlijk vnw / persoonlijk vnw

Slide 17 - Quizvraag

Wat eet jij het lieft?
Wat = wat?
A
voorzetsel
B
bijwoord
C
vragend voornaamwoord
D
persoonlijk vnw

Slide 18 - Quizvraag