Herhalen haben sein werden (VT) + voltooid deelwoorden

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Herhaling

Voltooid deelwoorden - sterk/zwak

haben + sein + werden - verleden tijd

Leerdoelen

• Je kent het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden. 
• Je kunt het voltooid deelwoord van sterke/zwakke voltooid deelwoorden maken. 
• Je kunt de werkwoorden haben/sein/werden in de tegenwoordige tijd vervoegen. 
• Je kunt de werkwoorden haben/sein/werden in de verleden tijd vervoegen.  

Noem twee kenmerken van zwakke werkwoorden:

Noem twee kenmerken van sterke werkwoorden

sterk of zwak

sterk 

• klankverandering 
• voltooid deelwoord eindigt op -en 

zwak

• geen klankverandering
• voltooid deelwoord eindigt op -t

zwakke voltooid deelwoorden

• basis = ge + stam + t 
• stam op -d/-t = ge + stam + et
• werkwoorden op ieren =  stam + t 
• niet scheidbare werkwoorden = stam + t 

sterke werkwoorden

Deze zijn onregelmatig en moet je dus leren!

Hulp werkwoord + voltooid deelwoorden

voltooid deelwoord van:
fotografieren

voltooid deelwoord van "sein":

Wat is het voltooid deelwoord van arbeiten

Wat is het voltooid deelwoord: helfen

Wat is het voltooid deelwoord van: haben

Wat is het voltooid deelwoord van:
streicheln

Wat is het voltooid deelwoord van lernen

(geben) Herr Lehmann ...... mir eine Nachhilfestunde

(aufstehen) Um 7:00 Uhr ....... ich .............

Voltooid deelwoord?
Wie lange ______ du __________?
(warten = wachten)

Voltooid deelwoord?
Wir ____ ins Wasser ______.
(springen)

haben + sein + werden

verleden tijd

het werkwoord haben

ich

du

e/s/e

wir

ihr

sie/Sie

hatte

hattest

hatte

hatten

hattet

hatten

het werkwoord sein

ich

du

e/s/e

wir

ihr

sie/Sie

war

warst

war

waren

wart

waren

haben oder sein ????

Vergiss nicht, zu konjugieren (vervoegen) !!!!

............... du gestern Zeit für mich?

Ich weiß nicht, was ich in der Schule .............

.................. du gestern müde?

.............. Sie schon wieder krank?

Wir ............... einen Hund. Er lebt nicht mehr.

Ich ........ vierzehn Jahre alt.

Johann, ............... du kein Geld dabei?

Es hat geregnet. Die Straße ........ nass.

Jetzt kommt :

WERDEN

welke 2 betekenissen heeft werden?
(zet en tussen de twee betekenissen)

het werkwoord 'werden = werd werden

ich

du

e/s/e

wir

ihr

sie/Sie

wurde

wurdest

wurde

wurden

wurdet

wurden

Jetzt alles zusammen

haben sein und werden

Ariane ............... noch in der Schule.

1. war
2. wurde
3. hatte

Ich ........... eine Schwester. Sie lebt nicht mehr.

1. war
2. würde
3. wurde
4. hatte

Ich habe auf Anna gewartet. Sie .......... mein Biologiebuch.

1. hatte
2. war
3. wurde

................. Sie schon in Berlin?

Der Kameramann ...............ein netter Mann.