4V spelling: meervoud, verkleinwoorden & tussenklank

Spelling 4V
Meervoud & verkleinwoorden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling 4V
Meervoud & verkleinwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Planning 4V
- Vragen hoofdletters en leestekens?
- Uitleg meervoud en verkleinwoorden
- Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Kies het juiste meervoud en juiste verkleinwoord. Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Cafeetje
B
Cafétje
C
Cafés
D
Cafees

Slide 3 - Quizvraag

Meervoud
  • Meervoud bij 'y' als een 'j' eraan vast, maar bij 'y' als 'ie' wel 's: cowboys, maar baby's
  • Fotograaf - fotografen, maar raaf - raven
  • Laatste lettergreep onbeklemtoonde -es, -et, -ik, - it, dan geen klinkerverdubbeling: luiwammesen, kieviten
  • Latijnse woorden: twee vormen, niet altijd
-->Woorden die je niet kent, uit het hoofd leren!

Slide 4 - Tekstslide

Meervoud
  • Uitspraakproblemen: geen autos maar wel etuis, niveaus, bureaus.
  • Woorden op -ie met meervoud op -n:
- Klemtoon op de ie, meervoud -ën: in-dus-trie, industrieën
- Klemtoon niet op de ie, meervoud -n; trema op e die er al staat: po-rie, poriën
-->Overdreven uitspreken laatste lettergreep

Slide 5 - Tekstslide

Kies de juiste meervoudsvorm. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Amfibieën
B
Amfibiën
C
Lobbessen
D
Lobbesen

Slide 6 - Quizvraag

Verkleinwoord
  • Achter zelfstandig naamwoord -je, -kje, -tje, -etje: kast - kastje, leuning - leuninkje, bloem-bloempje
  • Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: vat – vaatje

Slide 7 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • Let op bij woorden die op een klinker eindigen: hoera – hoeraatje; logé-logeetje; piano-pianootje; menu – menuutje; bikini-bikinietje; pony-pony’tje (maar cowboy-cowboytje)
  • Afkortingen krijgen een apostrof: sms’je, wc’tje, A4’tje, 5’jes.

Slide 8 - Tekstslide

Spel het verkleinwoord van: tiramisu, taxi, cd en hemd.

Slide 9 - Open vraag

Aan de slag
Meervoud: maak opdracht 4 t/m 6 op p. 295
Verkleinwoord: maak opdracht 4 en 5 op p. 297.

Huiswerk volgende week: bovenstaande opdrachten

Slide 10 - Tekstslide

Vandaag
Uitleg:
-Tussenklank in samenstellingen
-Aan elkaar of los

Zelfstandig werken

Slide 11 - Tekstslide

Tussenklank in samenstellingen
1. tussen -s
2. tussen -en
3. tussen -e

Slide 12 - Tekstslide

Kies de juiste spelling. Er zijn meerder antwoorden mogelijk.
A
Dorpstraat
B
Koninginnedag
C
Zonneschijn
D
Apetrots

Slide 13 - Quizvraag

1. tussen -s
  • Schrijf de –s- als je hem hoort.  

  • Begint het tweede deel van de samenstelling met een –s-, vervang dit woord dan door een ander woord uit een vergelijkbare samenstelling: dorpsstraat – dorpsplein, fabrieksstaal – fabriekshal.

Slide 14 - Tekstslide

Tussen -en
  • Schrijf in een samenstelling de tussen-en als het eerste woord een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op –en heeft (en niet ook nog een meervoud op –s!): 

hond – honden dus hondenhok, 
maar groente - groenten - groentes dus groentesoep

Slide 15 - Tekstslide

Tussen -e
Schrijf een tussen - e als:
-Het eerste deel heeft alleen een meervoud op –s: parade – parades, paradepaard
- Het eerste deel heeft twee meervouden: groente – groenten/groentes, groentesoep
- Het eerste deel heeft geen meervoud: tarwe – tarwemeel
- Het eerste deel verwijs naar een uniek exemplaar (maar één van): maneschijn, Koninginnedag, maar koninginnenkroon.
- Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: rijkelui, goedenacht, dwingeland
- Het woord wordt niet meer als samenstelling gezien: apetrots, schattebout

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Kies de juiste spelling. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Staatschuld
B
Personeelchef
C
Berenpoot
D
Beresterk

Slide 18 - Quizvraag

Aan elkaar of los

Slide 19 - Tekstslide

Welk woord is juist gespeld?
A
Korte termijn planning
B
Korte termijnplanning
C
Kortetermijnplanning
D
Kortetermijn planning

Slide 20 - Quizvraag

Aan elkaar of los
- Samenstellingen van twee of drie woorden: bagagedrager, fietspomp, hoogstnoodzakelijk, goedgehumeurd, langetermijnplanning
- Samenstellingen van woorden die vaak met elkaar voorkomen en daardoor aan elkaar geschreven worden: lesgeven, koffiedrinken, theedrinken
- Getallen tot duizend (in letters) en samenstellingen met honderd en duizend: drieëntwintig, achthonderdtien, twintigduizend. Maar: drie miljoen, vijf miljard.
- Voornaamwoordelijke bijwoorden die bestaan uit er, hier, daar, waar + vz: eronderdoor, hiertegenover, daarover, waarheen, waarbij.

Slide 21 - Tekstslide

Welk woord is juist gespeld?
A
viool spelen
B
bagage drager
C
erbovenop
D
achthonderd tien

Slide 22 - Quizvraag

Tips
Bij voornamelijke bijwoorden (er, daar, hier, waar +voorzetsel), moet je altijd kijken naar het hele werkwoord

Bekijk de onvervoegde vorm en benoem het hele werkwoord:
er + naar + uit + kijken = ernaar uitkijken want uitkijken naar & er + van + uit + gaan = ervan uitgaan want uitgaan van  

Slide 23 - Tekstslide

Tips
Dikke boekenschrijver?
Dikkeboeken schrijver?
Dikkeboekenschrijver?

1. Het woord dat los staat, zegt altijd iets over het hele woord dat erna staat.
2. Zodra het woord vast wordt geschreven aan de samenstelling, zegt het enkel iets over het eerste deel van de samenstelling.

Slide 24 - Tekstslide

Tips
Als het voorzetsel gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord, dan schrijf je het voorzetsel los:
 
Ik leg mijn armband daar op tafel. Daarginds staat een tafel en ik leg mijn armbanden daarop.

Hij zat erover in (inzitten) dat hij slechte cijfers had gehaald. Zie je die houten kist? Janneke zat erbovenop (zitten).

N.B.! Kijk dus altijd goed welke delen bij elkaar horen: wat hoort bij het werkwoord en/of wat bij het zelfstandige naamwoord?

Slide 25 - Tekstslide

Welk woord is juist gespeld?
A
Roestvrijstalen pan
B
Roestvrij stalenpan
C
Roestvrijstalenpan
D
Roest vrijstalenpan

Slide 26 - Quizvraag

Kies de juiste spelling: Mijn fiets stond.... (meerdere antwoorden)
A
dicht bij de kerk
B
dichtbij de kerk
C
dichtbij
D
dicht bij

Slide 27 - Quizvraag

Aan de slag
1. Maak opdracht 7 + 8 op p. 300.
2. Maak opdracht 1, 3 en 4 op p. 302. 

Slide 28 - Tekstslide