Mening, argument en conclusie + samengestelde zinnen

Welkom V3d
Je pakt je Nederlands boek, een schrift, pen/potlood en je chromebook. 
Alle andere spullen zijn van tafel.
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom V3d
Je pakt je Nederlands boek, een schrift, pen/potlood en je chromebook. 
Alle andere spullen zijn van tafel.

Slide 1 - Tekstslide

* Mening, argument en conclusie 
* Samengestelde zinnen

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je leert meningen, argumenten en conclusies herkennen in een tekst.
  • Je leert enkelvoudige en samengestelde zinnen herkennen.
  • Je leert het onderwerp en de persoonsvorm in een samengestelde zin vinden.

Slide 3 - Tekstslide

Waaraan kun je een mening het makkelijkst herkennen
A
Er staat uitgelegd met welk doel iemand ergens van vindt
B
Er staat uitgelegd met welke reden iemand ergens over denkt
C
Er wordt een signaalwoord zoals 'Volgens mij' gebruikt
D
Er wordt uitgelegd waarom iemand iets vindt.

Slide 4 - Quizvraag

Mening, argument en conclusie
Mening / Standpunt
Als je ergens iets van vindt of ergens op een bepaalde manier over denkt 

Signaalwoorden:
Ik vind, ik denk, volgens mij, naar mijn mening, mijn opvatting is, als je het mij vraagt...

Slide 5 - Tekstslide

Mening, argument en conclusie
Mening / Standpunt
De uitleg waarom je iets vindt, hoort niet bij de mening!

Voorbeeld:
Ik vind dat het proefwerk te moeilijk was, want we hadden nooit uitleg gekregen over zinsdelen en woordsoorten.

Ik vind dat het proefwerk te moeilijk was, want we hadden nooit uitleg gekregen over zinsdelen en woordsoorten.

Slide 6 - Tekstslide

In welke zin staat een argument dat herkenbaar is aan een signaalwoord
A
Ik heb geen zin in het feest; ik ben moe
B
Omdat ik moe ben heb ik geen zin om weg te gaan
C
Ik ben moe
D
Ik ben echt supermoe.

Slide 7 - Quizvraag

Mening, argument en conclusie
Argument
Je legt uit waaróm je iets vindt, of wanneer je je mening wilt verdedigen.

Signaalwoorden
want, omdat, namelijk, immers

Slide 8 - Tekstslide

Mening, argument en conclusie
Conclusie
Als alle argumenten zijn gegeven, maakt iemand de balans op. Hij kan dan alles wat hij heeft gezegd kort herhalen. 
Dan trekt hij de conclusie.

Signaalwoorden
Dus, concluderend, uiteindelijk, dat betekent, dat houdt in, daarom...

Slide 9 - Tekstslide

Signaalwoord voor mening

Signaalwoord voor argument
Mijn opvatting is
want
immers
volgens hem...
men vindt
Omdat

Slide 10 - Sleepvraag

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Willem-Alexander is de koning van Nederland.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 11 - Quizvraag

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Ik vind Maxima de mooiste koningin van Europa.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 12 - Quizvraag

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Dat betekent dat prinses Beatrix haar boot moet verkopen.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 13 - Quizvraag

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Omdat deze boot de burgers heel veel geld kost.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 14 - Quizvraag

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 15 - Quizvraag

Noteer twee signaalwoorden voor een standpunt.
timer
0:30

Slide 16 - Open vraag

Noteer twee signaalwoorden voor een argument.
timer
0:30

Slide 17 - Open vraag

Dit zijn samenstellingen
Woorden kunnen samengesteld zijn 
uit twee woorden. 

Je kent het woord prijs en het woord verhoging.

Prijsverhoging betekent dat de prijs omhoog gaat. 

Slide 18 - Tekstslide

Samengestelde zinnen:
  • Samenstellingen = woordniveau
  • Samengestelde zinnen = zinsniveau

Slide 19 - Tekstslide

Samengestelde zinnen:
- Jonas traint elke dag
- Jonas traint elke dag, want hij wil later profvoetballer worden. 

In de eerste zin staat één persoonsvorm. Zo'n zin is een enkelvoudige zin.
In de tweede zin staan twee persoonsvormen. Zinnen met twee of meer persoonsvormen noem je samengestelde zinnen.

Samengestelde zinnen, zijn twee of meer losse zinnen die tot één zin zijn samengevoegd.

Slide 20 - Tekstslide

Samengestelde zinnen:
Is het echt zo makkelijk?

Met de voegwoorden, en, maar en want kun je van twee enkelvoudige zinnen een samengestelde zin maken. 

Slide 21 - Tekstslide

Samengestelde zinnen:
Opa werkte en oma deed het huishouden

Iedereen viert feest, want het is bevrijdingsdag

Slide 22 - Tekstslide

Samengestelde zinnen:
Is het echt zo makkelijk?

Twee zinnen worden één

Voegwoorden: en, maar, want.

Slide 23 - Tekstslide

Samengestelde zinnen:
Een samengestelde zin heeft altijd twee of meer persoonsvormen.

Je weet dus dat je met een samengestelde zin te maken hebt als je meer dan twee persoonsvormen telt.

Slide 24 - Tekstslide

Samengestelde zinnen:
In een samengestelde zin kunnen naast de persoonsvormen nog meer werkwoorden staan. Bijvoorbeeld: 

Marnix heeft hard geleerd voor de
                pv                geen pv
geschiedenistoets, dus hij gaat die zeker halen.
                                                    pv                    geen pv

Slide 25 - Tekstslide

Samengestelde zinnen:
Zo vind je de persoonsvormen en onderwerpen in een samengestelde zin.

1. Zet de zin in een andere tijd. Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom. 
De werkwoorden die veranderen, zijn persoonsvormen.
- Meyra verzamelt oude tijdschriften, zodat ze de foto's kan uitknippen voor een collage.
- Meyra verzamelde oude tijdschriften, zodat ze de foto's kon uitknippen voor een collage.

Stel bij elke persoonsvorm de vraag: wie/wat + pv? 
Het antwoord is het onderwerp. 

Wie verzamelt?            Meyra = ow
Wie kan?                        Ze = ow

Slide 26 - Tekstslide

Bij samengestelde zinnen
A
heb je altijd een voegwoord vooraan
B
heb je altijd een voegwoord tussen de zinnen
C
heb je geen voegwoord nodig
D
heb je soms een voegwoord vooraan en soms tussen de zinnen

Slide 27 - Quizvraag

Bij welk voegwoord in samengestelde zinnen moet je ALTIJD naar het onderwerp en persoonsvorm kijken?
A
Want
B
Of
C
Maar
D
En

Slide 28 - Quizvraag

Welke bewering klopt? Het kunnen er meerdere zijn.
A
In iedere zin staat een pv
B
Als er meerdere pv's in een zin staan is het altijd een samengestelde zin.
C
In een hoofdzin staan de pv en het ow naast elkaar
D
In een bijzin staan de pv en het ow niet naast elkaar

Slide 29 - Quizvraag

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
De temperatuur zal morgen in het noorden van het land dalen naar zo’n 18 graden.
B
Omdat ik mijn arm in het gips heb, kan ik niet mee naar het zwembad.
C
Tijdens mijn maatschappelijke stage in het ziekenhuis heeft Ahmed veel geleerd.
D
In onze klas werd fel gediscussieerd over de ruzie tussen Herman en Boris.

Slide 30 - Quizvraag

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Bram voetbalt en hij zit op tafeltennis.
B
Door de vele fietsers in de stad kan de tram lastig rijden.
C
Na de kerstvakantie begint het nieuwe kalenderjaar.
D
Terwijl ik op de bus wachtte, werd ik nat gespetterd door een auto.

Slide 31 - Quizvraag

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Mijn buurjongen was zijn zusje weer eens vergeten
B
Banjer rent door het park en zijn baasje rent erachteraan
C
Toen het begon te waaien, deden we snel onze jas aan.
D
De dansjes van Tiktok zijn heel populair tegenwoordig.

Slide 32 - Quizvraag

Henk eet chips, omdat hij dat heel erg lekker vindt.


A
De zin heeft één persoonsvorm.
B
De zin heeft twee persoonsvormen.
C
De zin heeft drie persoonsvormen.
D
De zin heeft vier persoonsvormen.

Slide 33 - Quizvraag

Het verbaasde me dat ik jou blijkbaar niet kon vertrouwen.


A
De zin heeft vier persoonsvormen.
B
De zin heeft één persoonsvorm.
C
De zin heeft twee persoonsvormen.
D
De zin heeft drie persoonsvormen.

Slide 34 - Quizvraag

ENKELVOUDIG OF SAMENGESTELDE ZINNEN?

1. Sarah heeft een kat.
2. De oortjes van Gianluca zijn kwijt, maar gelukkig heeft Bram ze gevonden.

A
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv
B
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = samengestelde zin, want er zijn 3 pv
C
1 = samengestelde zin, want er zijn 2 pv 2 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv
D
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = samengestelde zin, want er zijn 2 pv

Slide 35 - Quizvraag

Ik vond het niet leuk dat je dat zei, maar je had wel gelijk gekregen.
A
De zin heeft 1 persoonsvorm.
B
De zin heeft 2 persoonsvormen.
C
De zin heeft 3 persoonsvormen.
D
De zin heeft 4 persoonsvormen.

Slide 36 - Quizvraag

Signaalwoord voor een standpunt
Signaalwoord voor een argument
Signaalwoord voor ander tekstverband
Toch
Dus
Volgens mij
Want
Immers
Zo
De auteur vindt...
Namelijk

Slide 37 - Sleepvraag

Zelfstandig werken
Meer dan lezen §3 Mening, argument en conclusie →
Opdracht 1 en 2.1a+b+c (blz. 19 en 20)
Grammatica §3: Samengestelde zinnen →
Opdracht 1, 2 en 3 (blz. 184 en 185)
Niet af = huiswerk voor de volgende les.

  • Eerste 15 minuten in stilte, daarna mag je overleggen met je buurman/buurvrouw die naast je zit.
  • Klaar? Kijk naar het schrijf/leesdossier.



Slide 38 - Tekstslide