toetsbespreking T2 2021

toetsbespreking T2
H5 maw 2021
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

toetsbespreking T2
H5 maw 2021

Slide 1 - Tekstslide

vraag 1
Gebruik bron 1
2p In de tekst komen verschillende functies van socialisatie aan de orde. Noem er 1 en leg je antwoord uit

Slide 2 - Tekstslide

antwoord vraag 1
Vraag 1
De continuerende functie, dit fragment komt uit een katholiek schoolboek uit 1960. In het boek wordt verteld hoe je een goede vrouw kunt worden, de leerlingen werden dus geleerd hoe ze het best een moeder konden worden, hierdoor gaan de kinderen later hetzelfde doen, het continueerd dus.

ook goed gerekend de gedragsregulerende functie

Slide 3 - Tekstslide

vraag 2
Gebruik bron 1
2p Waarom zou je het traditionele kostwinnersgezin een sociale institutie kunnen noemen? Maak in je antwoord gebruik van de omschrijving van het kernconcept sociale institutie.

Slide 4 - Tekstslide

antwoord vraag 2
2. Een sociale institutie is een complex van min of meer geformuleerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren. Het traditionele kostwinnersgezin zou je zo kunnen noemen omdat deze gezinsvorm uit heel veel 'regels' bestaat. Zoals dat de vrouw het eten klaar moet hebben staan en dat de vrouw moet luisteren naar de man. En dat de verhalen van de man belangrijker zijn van de man. Dit zijn allemaal voorbeelden van min of meer geformuleerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren. Dus ook in het kostwinnersgezin.

Slide 5 - Tekstslide

vraag 3
Gebruik bron 1
De tekst laat zien hoe meisjes in de jaren ’60 gevormd werden op school. Het leren hoe je een goede huisvrouw wordt, helpt bij het vormen van een identiteit.
2p Noem een ander hoofdconcept die bij deze bron past. Maak in je omschrijving gebruik van de omschrijving van het gekozen hoofdconcept.


Slide 6 - Tekstslide

antwoord vraag 3
Een ander hoofdconcept wat past bij de tekst uit bron 1 is binding. Dat verwijst naar de relatie en onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de maatschappij en op het niveau van de staat. Dit hoofdconcept past bij de tekst omdat, je meerdere vormen van binding terugziet. Neem als voorbeeld "Te allen tijden word je geleid door de wil van je man en oefen je op geen enkel moment druk op hem uit tot een intieme relatie te stimuleren" Hier zie je goed terug dat de relatie tussen man en vrij erg duidelijk is. De man heeft alles voor het zeggen, en de vrouw moet maar gewoon gehoorzamen.

Slide 7 - Tekstslide

andere mogelijkheid
Een ander hoofdconcept die bij deze bron past is het hoofdconcept verhouding: omdat verhouding verwijst naar de wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden. In Bron 1 zie je goed dat de man en vrouw zich van elkaar onderscheiden en dat de verhouding tussen man en vrouw niet gelijk is. Je leest nameiljk dat de vrouw alles voor haar man hoort te doen.

Vorming kan ook.
Verandering kan niet want dat komt niet uit de tekst naar voren!

Slide 8 - Tekstslide

vraag 4
2p De overgang van het traditionele gezin naar het moderne gezin heeft zich voltrokken onder invloed van twee maatschappelijke processen. Noem deze twee processen en licht ze kort toe.

Slide 9 - Tekstslide

antwoord vraag 4
De overgang van het traditionele gezin naar het moderne gezin heeft zich voltrokken onder invloed van de maatschappelijke processen individualisering het zelfstandig worden van mensen (kinderen werden bijvoorbeeld zelfstandiger) en democratisering, dat mensen meer inspraak/macht krijgen (kinderen krijgen meer inspraak binnen het gezin)

Slide 10 - Tekstslide

vraag 5
Gebruik bron 1
2p Illustreer aan de hand van bron 1 dat cultuur een relatief begrip is. (Je hoeft het kernconcept cultuur hier niet eerst uit te leggen).

Slide 11 - Tekstslide

antwoord vraag 5
Cultuur is een relatief begrip omdat relatief staat voor plaats en tijd gebonden. Dat speelt hier een rol omdat in de tijd van de bron, dus in 1960 het nog harstikke normaal was om via zo'n samenlevingsvorm te leven. Dit was in die tijd normaal en die normen en waarden van die samenlevingsvorm werden overgedragen en verworven en zo bleef die cultuur bestaan. Maar tegenwoordig lijkt de samenlevingsvorm daar niet meer op dus daarmee kan je zeggen dat cultuur relatief is. Het is tijdsgebonden, vroeger was het normaal nu kijken we er heel anders tegenaan

Slide 12 - Tekstslide

vraag 6
2p Leg uit in hoeverre in tekst 2 sprake is van sociale ongelijkheid. Gebruik in je uitleg:
-    De twee elementen van het kernconcept sociale ongelijkheid.  
-    Geef bij elk element een voorbeeld uit tekst 2.

Slide 13 - Tekstslide

antwoord vraag 6
sociale ongelijkheid: een situatie waarin verschillen tussen mensen al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling in schaarste, hooggewaardeerde zaken en waardering en behandeling.

-  Een situatie waarin veschilllen tussen mensen al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben. in de test staat dat 'Mensen die hogeropgeleid zijn met een hoger inkomen staan er nog steeds beter voor dan lageropgeleiden met een laag inkomen.'

- verdeling in schaarste, hoogewaardeerde zaken en waardering en behandelin. In de teskt staat dat: '62% van de hoogopgeleiden vind dat het de goede kant op gaat met Nederland, tegenover 47%van de middelbaaropgeleiden en 40% van de lagerpogeleiden.' Je leest dus dat deze groepen er anders tegen aan kijken. De hoogopgeleide groep kijkt er beter tegenaan dan de laagopgeleide groep omdat de hoogopgeleide groep ook meer schaarste hebben en meer gewaaardeerd worden.



Slide 14 - Tekstslide

vraag 7
Gebruik bron 2 alinea 5
1p Verschillen in maatschappelijke positie leidt tot verschillen in politieke participatie.
Leg dit uit aan de hand van alinea 5.

Slide 15 - Tekstslide

antwoord vraag 7
Mensen die het minder goed hebben zullen minder vertrouwen hebben en daardoor er zich niet in willen mengen

Slide 16 - Tekstslide

vraag 8
Gebruik alinea 6
2p Deze alinea gaat over de groep mensen in de onderklasse van de samenleving. Deze mensen kunnen niet meekomen in de maatschappij en delen niet mee in de vooruitgang.

Bij het verkrijgen van een maatschappelijke positie wordt gesproken over positietoewijzing. Leg dit begrip uit en geef een voorbeeld hoe hiervan sprake kan zijn in de onderklasse van de samenleving.


Slide 17 - Tekstslide

antwoord vraag 8
positietoewijzing betekent dat door maatschappelijke oorzaken je positie in de samenleving wordt bepaald. Als iemand met alles buiten de boot valt door bijvoorbeeld zijn of haar inkomen, gezondheid of behaalde diploma's dan kan het zo zijn dat als de economie steeds meer vooruit gaat jij steeds meer achter blijft. Als dingen steeds duurder worden door de groeiende economie maar er bij jou niks veranderd, wordt het steeds lastiger om brood op de plank te krijgen. Zo krijg je steeds meer problemen. Deze groep, de onderklasse van de samenleving, ervaart dan ook niet de vooruitgang in Nederland

Slide 18 - Tekstslide

vraag 9
Gebruik alinea 6
2p Deze alinea gaat over de groep mensen in de onderklasse van de samenleving. Deze mensen kunnen niet meekomen in de maatschappij en delen niet mee in de vooruitgang.

Bij het verkrijgen van een maatschappelijke positie wordt gesproken over positieverwerving. Leg dit begrip uit en een voorbeeld hoe hiervan sprake kan zijn in de onderklasse van de samenleving.

Slide 19 - Tekstslide

antwoord vraag 9
9.    Positie verwerving is de positie waar jij naar werkt, dus niet waar je in geboren word, je werkt je weg naar die positie toe, in de onderklasse kan dat zijn door bijvoorbeeld dat je ouders laag opgeleid zijn maar ze je toch leren om hard te studeren, je omgeving steunt je hier in en hierdoor behaal jij een goede diploma en dus een goede opleiding en hierdoor beland je hoger op de maatschappelijke ladder.

Slide 20 - Tekstslide

antwoord vraag 9
Positieverwerving is dat mensen hun maatschappelijke positie verkrijgen door hun eigen bijdrage. Als mensen hun school niet afmaken blijven ze in de onderklasse van de samenleving.                                         


Slide 21 - Tekstslide

vraag 10
Gebruik alinea 5
2p Leg aan de hand van deze alinea uit hoe de sociale cohesie in Nederland afneemt als de kloof tussen arm en rijk toeneemt. Gebruik in je uitleg:
-    Het kernconcept sociale cohesie.
-    Bij beide elementen van sociale cohesie een voorbeeld uit alinea 5

Slide 22 - Tekstslide

antwoord vraag 10
sociale cohesie is het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, in de tekst staat dat beter uitganspositie in opleiding, inkomen, woonsituatie en gezondheid gevolgen kunnen hebben op de manier waarop mensen kijken naar de samenleving. Al die elementen hebben dus invloed op de band van de mensen in Nederland. Als de kloof groter zal worden, dan zal het gevoel om een groep te zijn ook minder worden, dus dan neemt de sociale cohesie af.


De mate van verantwoorelijkheid voor elkaars welzijn en de mate waarin andere daar ook een beroep op kunnen doen. De sociale cohesie in Nederland kan afnemen als de kloof tussen arm en rijk toenneemt, want in de tekst staat dat wanneer er te veel mensen achterblijven in de samenleving, kan dit leiden tot spanningen wat uiteindelijk weer kan leiden tot internationale instabiliteit en onrust. Als de kloof groter zal worden, zal het de verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn ook verloren gaan en dus de sociale cohesie afnemen.

Slide 23 - Tekstslide

vraag 11
2p De VVD is de grootste partij in het huidige kabinet. Leg uit dat het, vanuit de stroming van de VVD, bijzonder is dat dit kabinet de belofte doet om de tegenstellingen te verkleinen op economisch gebied. Gebruik in je uitleg het kernconcept ideologie.


Slide 24 - Tekstslide

antwoord vraag 11
De VVD is een liberale partij. Binnen deze ideologie zijn eigen verantwoordelijkheid en eigen initiatief belangrijke waarden (= vb geheel van beginselen en denkbeelden van de VVD). Inkomensverschillen mogen bestaan. 1p

Dit mondt uit in een overheid die een weinig ingrijpt en waarbij de burgers veel eigen verantwoordelijkheid hebben (= vb van wenselijke maatschappelijke en politieke verhouding). Het is daarom ook bijzonder dat een kabinet met de VVD als grootste partij in het regeerakkoord zegt dat ze de tegenstellingen willen verkleinen, want hiervoor is juist overheidsingrijpen nodig en wordt de eigen verantwoordelijkheid voor de burger verkleint.        

Slide 25 - Tekstslide

vraag 12
Gebruik bron 2                                        
2p In welke fase van het systeemmodel bevindt het onderwerp zich nu het door het kabinet in het regeerakkoord is gezet? Licht je antwoord kort toe.


Slide 26 - Tekstslide

antwoord vraag 12
Het onderwerp bevind zich nu in de omzetting/conversie fase van het systeemmodel. Je leest in de tekst dat het probleem al wel in het regeerakkoord, maar dat het nog niet in de output fase is. Er zijn namelijk nog geen wetten, regels of waarden voor bedacht en ingezet.

Slide 27 - Tekstslide

vraag 13
Gebruik bron 2
1p In het politieke proces wordt gesproken over verschillende politieke machten. Noem de politieke macht die in bron 2 aan de orde komt en leg je antwoord uit.

Lees bron 3: Remkes en het stikstofprobleem


Slide 28 - Tekstslide

antwoord vraag 13
2e macht: In de tekst wordt gesproken van het kabinet


6e macht: In de tekst gaat het over de SCP die geeft informatie aan de overheid, dat valt onder externe adviseurs

Slide 29 - Tekstslide

vraag 14

Slide 30 - Tekstslide

antwoord vraag 14
Maatschappelijkprobleem: Te veel Co2 uitstoot, wat slecht voor de natuur is
Oplossing: Stikstofuitstoot terugdringen  
Beleidsmaatregeling: maximumsnelheid op de weg verlagen
Ontwikkeling: Insititutionalisering

Slide 31 - Tekstslide

vraag 15
De coalitiepartijen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie hebben een regeerakkoord gesloten aan het begin van hun kabinetsperiode. Deze partijen moeten samenwerken ondanks hun verschillende ideologische achtergronden.
2p Vermeld voor de coalitiepartijen CDA en D66 tot welke ideologische stroming zij behoren.

Slide 32 - Tekstslide

antwoord vraag 15
cda: confessionalistisch
D66: liberaal  evt. sociaal liberaal

Slide 33 - Tekstslide