fictie 1.1 2.1

Fictie hoofdstuk 1.1 - doelen
Ik kan uitleggen wat fictie is  (realistische fictie en niet-realistische fictie)= herhaling

Ik leer wat een psychisch perspectief is = NIEUW
Ik leer wat het tijdsperspectief is = NIEUW
Ik leer wat realistische, emotieve en morele argumenten zijn
= NIEUW


1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Fictie hoofdstuk 1.1 - doelen
Ik kan uitleggen wat fictie is  (realistische fictie en niet-realistische fictie)= herhaling

Ik leer wat een psychisch perspectief is = NIEUW
Ik leer wat het tijdsperspectief is = NIEUW
Ik leer wat realistische, emotieve en morele argumenten zijn
= NIEUW


Slide 1 - Tekstslide

Fictie-opdracht 1
Literaire mindmap, deadline einde week 45
1. Schrijver
2. Beoordelingswoorden (woorden die je mening weergeven)
3. Plot (het verhaal in het kort)
4. Personages (hoofdpersonen én bijfiguren)
5. Tijd (in welk tijd speelt het, tijdsprongen, flashbacks)
6. Spanning (hoe bouwt de schrijver spanning op?)
NB: de richting van de mindmap is rechts, met de klok mee.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is ook alweer realistische fictie?

Slide 3 - Open vraag

Wat is niet-realistische fictie?

Slide 4 - Open vraag

samengevat
fictie= alles wat verzonnen is, 
Voorbeelden: leesboeken,strips, films, toneelstukken en gedichten.
non-fictie=alles wat niet verzonnen is, Voorbeelden:Schoolboeken, nieuwsberichten, kookboeken,een handleiding.

Realistische fictie is fictie die 'net echt' is. 
Niet-realistisch fictie is fictie die niet waar kan zijn,sprookjes en fantasy zijn voorbeelden van niet-realistische verhalen.





Slide 5 - Tekstslide

Boeken worden geschreven vanuit een perspectief. Wat bedoel ik daarmee?

Slide 6 - Open vraag

1. Psychisch perspectief
Je leest gebeurtenissen in een verhaal altijd door de ogen van een personage, meestal door de ogen van de hoofdpersoon

Dit standpunt van vertellen heet het psychisch perspectief.

Slide 7 - Tekstslide

Psychisch perspectief - 4 soorten:

Slide 8 - Tekstslide

Psychisch perspectief

Slide 9 - Tekstslide

2. Tijdsperspectief
Deze lesstof gebruik je bij in je mindmap bij onderdeel: 

5. Tijd (in welk tijd speelt het, tijdsprongen, flashbacks)

Slide 10 - Tekstslide

Tijdsperspectief
wat is dat?

Slide 11 - Open vraag

Tijdsperspectief 
*  Een schrijver kan een verhaal met de gebeurtenissen mee        
     vertellen, of:

* Het verhaal wordt achteraf verteld > de verteller kent de   
   afloop al en kan dus vooruitlopen op de gebeurtenissen.
   Heen en weer gaan tussen heden en verleden dus.

Slide 12 - Tekstslide

3. Soorten argumenten
Als je je mening over een boek wilt formuleren,
dan gebruik je argumenten.
Gebruik verschillende soorten argumenten
in je mindmap bij het onderdeel:

2. Beoordelingswoorden

Slide 13 - Tekstslide

Welke soorten argumenten ken je?

Slide 14 - Open vraag

Soorten argumenten

Slide 15 - Tekstslide

Fictie hoofdstuk 2.1 - doelen

Ik weet wat chronologisch is.
Ik weet wat niet-chronologisch is.

Ik weet wat een flashback is.
Ik weet wat een flashforward is.



Slide 16 - Tekstslide

Tijdsvolgorde
 Een schrijver kan een verhaal met de gebeurtenissen mee
vertellen of achteraf vertellen:

* de gebeurtenissen worden beschreven alsof ze op dit moment gebeuren of zoals het gebeurd is = chronologisch
* de schrijver begint bij de afloop en vertelt hij in de rest van het boek wat er daarvoor gebeurd is = niet-chronologisch 
Vaak begint hij midden in het verhaal en pas later vertelt hij wat er daarvoor gebeurd is, dit heet de voorgeschiedenis.


Slide 17 - Tekstslide

Flashback
Bij een flashback ga je terug in de tijd.

Flashbacks zijn een populaire literaire techniek voor schrijvers 
om bij het starten van een verhaal 
drama of spanning toe te voegen,
of om de lezer te vullen met belangrijke informatie.

Slide 18 - Tekstslide

Flashback
1. De verteller vertelt een ander over gebeurtenissen uit het verleden;
 
2. De verteller droomt over gebeurtenissen uit het verleden;

3. De verteller denkt terug aan gebeurtenissen uit het verleden
en onthult de informatie alleen aan de lezer;

4. De verteller leest een brief die teruggaat naar een eerdere tijd.

Slide 19 - Tekstslide

Flashforward
Een flash forward is een vooruitblik.

Ook een flashforward kun je gebruiken om spanning op te bouwen. Door een bepaalde – vaak onlogische - gebeurtenis aan te kondigen, wil de lezer te weten komen hoe of waarom iets gebeurd is / zal gebeuren. 

Slide 20 - Tekstslide

Flashforward
LET OP:

Een flashforward kan alleen verteld
worden door een auctoriale/alwetende verteller.

Als personage in een verhaal (ik of hij/zij) kun je
zelf namelijk nooit in de toekomst kijken,

Slide 21 - Tekstslide

"Hij keek nog een keer achterom, maar trapte toen stevig door en kwam gelukkig ruim voor de bel bij het fietsenhok aan.
Opgelucht liep hij de school binnen.
Wouter wist toen nog niet dat zijn dag
alsnog niet goed zou aflopen."
A
dit is een flashback
B
dit is non-realistisch
C
dit is een flashforward
D
dit is niet-chronologisch

Slide 22 - Quizvraag

""Hij keek nog een keer achterom, maar trapte toen stevig door en kwam gelukkig ruim voor de bel bij het fietsenhok aan. Opgelucht liep hij de school binnen.
Wouter wist toen nog niet dat zijn dag
alsnog niet goed zou aflopen.""
A
het perspectief is de ik-verteller
B
het perspectief is de personale verteller (hij/zij)
C
het zijn meerdere perspectieven door elkaar
D
het perspectief is een auctoriale verteller

Slide 23 - Quizvraag

"De tuin van mijn ouders was een plek waar we allemaal graag vertoefden. Lang geleden, toen mijn moeder er nog graag tuinierde, was er die middag dat ik haar verraste met een ongewone vondst."
A
dit is een flashforward
B
dit is een flashback
C
dit is chronologisch
D
dit is non-fictie

Slide 24 - Quizvraag

De tuin van mijn ouders is een plek waar we allemaal graag vertoeven. Lang geleden, toen mijn moeder er nog graag tuinierde, was er die middag dat ik haar verraste met een ongewone vondst.
A
het perspectief is de ik-verteller
B
het perspectief is de personale verteller (hij/zij)
C
het zijn meerdere perspectieven door elkaar
D
het perspectief is een auctoriale verteller

Slide 25 - Quizvraag

Aan de slag
Opdrachten bij 1.1 en 2.1

> maak opdracht 5, 6, 7 van 1.1
> maak opdracht 5 van 2.1
Klaar?
> Ga dan verder met het huiswerk
van donderdag


Slide 26 - Tekstslide