3Md Herhaling fictie blok 1 & theorie blok 2

Welkom!
  • Telefoons in de aanslag voor de LessonUp
  • Tassen op de grond
  • Werkboek, schrift en schrijfspullen op tafel
  •  Werkboek open op blz. 178 



1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
  • Telefoons in de aanslag voor de LessonUp
  • Tassen op de grond
  • Werkboek, schrift en schrijfspullen op tafel
  •  Werkboek open op blz. 178 



Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Terugblik theorie Fictie 2: § 2.2  "genres"
  • Fictie 2: Uitleg § 2.3 "stijlfiguren"
  • Maken 3 en 6  (blz. 73 en 77) + bespreken
  • Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Welke genres ken je al?
(Kijk voor meer informatie op bladzijde 72 en 73)

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeelden van meer realistische genres:

  • Detective
  • Thriller
  • Ontwikkelingsverhaal (coming of age)
Minder realistische genres:


  • Sci-fi
  • Fantasy
  • Dystopisch verhaal

Slide 4 - Tekstslide

Oan de géng
Opdracht 3 blz. 73
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Stijlfiguren: herhaling
  • Geld, geld is het enige wat hem bezighoudt.
  • Ja, ja, je kunt me nog meer vertellen.
  • Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe!


Altijd november, altijd regen.
Altijd dit lege hart, altijd.

J.C.Bloem – November

Slide 6 - Tekstslide

Stijlfiguren: opsomming
  • Zet u neder aan ons maal, en bewoon ons huis, en neem deel aan wat wij hebben. (Multatuli)
  • Ik zag heuvels, bomen, geiten.
  • De premier was sloom en saai en slaapverwekkend.

Slide 7 - Tekstslide

Stijlfiguren: tegenstelling
Bij een tegenstelling worden tegengestelde dingen gecombineerd zodat ze meer opvallen.

  • Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.
  • In het stille dal knettert het overal.
  • ’s Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.

Slide 8 - Tekstslide

Stijlfiguren: overdrijving
 Om bijvoorbeeld een emotie/mening extra nadruk te geven:
  • Ze weende een zee van tranen.
  • De regen viel met bakken uit de lucht.
  • Ik heb een eeuw staan wachten.
  • Ik ben in een seconde terug.
  • Ik heb me doodgelachen.
  • Ik sterf van de honger.

Slide 9 - Tekstslide

Stijlfiguren: ironie
Typisch voor veel ironische uitlatingen is, dat het tegengestelde gezegd wordt van hetgeen men bedoelt:

  • "Je hebt je zaken wel goed geleerd, moet ik zeggen!"
  • "Je vindt het toch niet erg dat we al begonnen zijn?"
  • "Je kletst me de oren van het hoofd"
  • "Het ziet er weer schitterend uit"


Slide 10 - Tekstslide

Stijlfiguren: sarcasme
 Een uiting van grove, bijtende spot, van agressie. Het effect van sarcasme is intenser en directer dan dat van ironie. De sarcastische leerkracht zal een zwakker presterende leerling misschien zo aanspreken:

"Je moet vooral zó doorwerken, dan kom je er in ieder geval".


Slide 11 - Tekstslide

Oan de géng
Opdracht 6 blz. 77
timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Spreekdoelen (blz. 57)
  • Informeren (informerende presentatie)
  • Uitleggen (uitleggende presentatie)
  • Overtuigen (betogende presentatie)
  • Overhalen (activerende presentatie)

Slide 14 - Tekstslide

Op welke manier kun je een fragment inleiden?
  • Er wordt een probleem genoemd
  • Er wordt een grappig of herkenbaar verhaaltje verteld
  • Het onderwerp wordt aangekondigd
  • De aanleiding noemen waardoor het filmpje gemaakt is

Slide 15 - Tekstslide

Op welke manieren kun je een fragment afsluiten?
  • Er wordt een samenvatting gegeven
  • Er wordt een conclusie getrokken
  • Er wordt een advies gegeven
  • Er wordt een oplossing gegeven voor een probleem

Slide 16 - Tekstslide

Beeldmateriaal (blz. 54)
Beeld bij tekst kan ondersteunend zijn. Je vertelt iets of legt iets uit en laat dat tegelijkertijd zien: het beeld verduidelijkt wat wordt gezegd of uitgelegd.
Beeld kan ook aanvullend zijn. Dan geeft het beeld extra informatie, die niet wordt verteld.
Je kunt beeld ook versierend gebruiken. Dan is het leuk voor de sfeer, maar niet echt nodig.

Slide 17 - Tekstslide

Objectief vs subjectief
  • Objectief: op feiten gebaseerd 
iemand wordt niet beïnvloed door gevoel, mening of vooroordeel

  • Subjectief,:
op eigen mening gebaseerd
iemand wordt beïnvloed door gevoel, mening of vooroordeel 

Slide 18 - Tekstslide

Fictie

Slide 19 - Tekstslide

Even herhalen..
Stelling: Realistisch is hetzelfde als waargebeurd

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen waargebeurd en realistisch?

Slide 21 - Tekstslide

Hoe realistisch een verhaal op je overkomt, wordt bepaald door:
1. De beschrijving van de tijd en de omgeving.
2. De beschrijving van de personages en hun gesprekken, gedachten, problemen en bezigheden.
3. De geloofwaardigheid van de gebeurtenissen.
4. Fantasie-elementen.
5. De afloop van het verhaal.
(zie bladzijde 18)

Slide 22 - Tekstslide

Opbouwschema van een verhaal:
  1. Beginsituatie
  2. Ontstaan van het probleem
  3. Steeds meer moeilijkheden
  4. Dieptepunt
  5. Langzame verbetering
  6. Slot
(zie bladzijde 19)

Slide 23 - Tekstslide

Heeft een opbouwschema altijd een vaste opbouw?

Slide 24 - Tekstslide

Beeldspraak = figuurlijk taalgebruik

Vergelijking met als:

"Hij eet als een varken"


Vergelijking zonder als:

"De jongen, een varken, eet erg onsmakelijk"



Slide 25 - Tekstslide

Blok 2

Slide 26 - Tekstslide

Welke genres ken je al?
(Kijk voor meer informatie op bladzijde 72 en 73)

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeelden van meer realistische genres:

  • Detective
  • Thriller
  • Ontwikkelingsverhaal (coming of age)
Minder realistische genres:


  • Sci-fi
  • Fantasy
  • Dystopisch verhaal

Slide 28 - Tekstslide

Leeservaring
Als je een verhaal leest, doet dat iets met je en heb je een oordeel over het werk van de schrijver.  Als je na het lezen van een verhaal uitlegt wat je ervan vindt, beschrijf je jouw leeservaring.

Slide 29 - Tekstslide

Beoordelingswoorden
Gebruik je om je leeservaring te beschrijven:
  • Beoordelingswoorden die iets zeggen over wat het verhaal met je doet: spannend-saai, griezelig-rustgevend, duidelijk-verwarrend etc.
  • Beoordelingswoorden die iets zeggen over hoe realistisch je het verhaal vindt: realistisch-onrealistisch, geloofwaardig-ongeloofwaardig, overtuigend-niet overtuigend etc. 

Slide 30 - Tekstslide

Aan de slag!
Lezen: "Wij willen jou niet" blz. 66 t/m 70

Maken: opdracht 1 blz. 70 (tevens huiswerk)

Slide 31 - Tekstslide

Evaluatie
Wat hebben jullie geleerd?

Slide 32 - Tekstslide