spelling - par. 5 - verkleinwoorden

Nederlands
  • Op tafel
  -  leesboek 
  -  boek Nederlands
  -  pen en schrift   

  • Vaste plekken  


1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
  • Op tafel
  -  leesboek 
  -  boek Nederlands
  -  pen en schrift   

  • Vaste plekken  


Slide 1 - Tekstslide

Lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Programma deze les
  • Terugblik vorige les: dubbele punt en aanhalingstekens + meervoud van zelfstandige naamwoord
  • Doel van deze les
  • Instructie over verkleinwoorden
  • Online aan de slag met paragraaf 5

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
  • Wat is de directe rede ook alweer?
  • Citaat = directe rede
  • Bijvoorbeeld: De ortho zei je beugel mag er over een maand uit.
  • De ortho zei: 'Je beugel mag er over een maand uit.'
  • Andersom: 'Je beugel mag er over een maand uit', zei de ortho.

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik opdr 2 (blz 234)
Je moest hier vijf groepen maken. Zo'n vraag krijg je ook op de toets!
  • groep a: planken - baarden - groepen - leeuwen - vogelkooien
  • groep b: bomen - lanen - muren - stoelpoten - strepen
  • groep c: pillen - krullen - oordoppen - pannen - takken
  • groep d: staven/huizen - bazen - kloven - muizen - raven 
  • groep e: feeën - moskeeën - sleeën - weeën - zeeën

Slide 5 - Tekstslide

Doel
Ik kan verkleinwoorden spellen.

Slide 6 - Tekstslide

Een verkleinwoord is een zelfstandig naamwoord (mens, dier of ding) dat verkleind wordt!

Slide 7 - Tekstslide

Hoe schrijf je verkleinwoorden
  • De meeste verkleinwoorden zijn eenvoudig te maken door -je erachter te plakken. vb: huis -> huisje 

Soms moet je nog iets anders veranderen. Bijvoorbeeld:
film - filmpje
tafel - tafeltje
slang - slangetje

Slide 8 - Tekstslide

Uitzondering 1: ng -> nkje
  • Bij woorden die eindigen op -ng, schrijf je het verkleinwoord met -nkje.

Voorbeelden: 
poging - poginkje
woning - woninkje 
ketting - kettinkje

Slide 9 - Tekstslide

Uitzondering 2: lange klinker
  • Bij verkleinwoorden die eindigen op een lange klinker (a, é, o, u), verdubbel je die klinker aan het eind van het woord. 

Voorbeelden: 
oma - omaatje 
café - cafeetje 
auto - autootje 
paraplu - parapluutje 

Slide 10 - Tekstslide

Uitzondering 3: i -> ietje 
  • Bij verkleinwoorden die eindigen op een i, schrijf je -ietje.

Voorbeelden: 
taxi - taxietje 
ski - skietje 
tosti - tostietje


Slide 11 - Tekstslide

Uitzondering 4: -y
  • Bij verkleinwoorden die eindigen op een -y, schrijf je een apostrof (een hoge komma). 

Voorbeelden: 
baby - baby'tje 
lolly - lolly'tje
hobby - hobby'tje



Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Online: 
cursus 7 - spelling 
paragraaf 5: opdracht 2 t/m 6

Klaar? Check of je de opdrachten van de vorige paragrafen voldoende hebt gemaakt. Zorg ervoor dat alles voldoende is.

Slide 13 - Tekstslide