Uiteenzetting - aan de slag

Planning h4
Week 19

Week 20

Week 21

Week 22
les 1/2/3 schrijven



projectweek

les 1/2 andere invulling
les 3 eerste versie GEPRINT mee

les 1 (her)schrijven 
Einde les alles inleveren
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Planning h4
Week 19

Week 20

Week 21

Week 22
les 1/2/3 schrijven



projectweek

les 1/2 andere invulling
les 3 eerste versie GEPRINT mee

les 1 (her)schrijven 
Einde les alles inleveren

Slide 1 - Tekstslide

Aan de slag 1
Stap 1: Kies een onderwerp uit het document op It's Learning. 

Stap 2: Ga op zoek naar informatie over dit onderwerp. Je zorgt voor minimaal drie artikelen met een betrouwbare bron.

Slide 2 - Tekstslide

Aan de slag 2
Schrijfplan

Bepaal welke deelonderwerpen je gaat beschrijven per alinea. 

Leg dit schrijfplan voor aan je docent. 
Je krijgt een go / no go.

Slide 3 - Tekstslide

Aan de slag 3
Documentatie

Markeer de belangrijke informatie uit je bronnen.

Zorg ervoor dat je weet welke stukken informatie bij welk deelonderwerp horen.

Slide 4 - Tekstslide

Aan de slag 4
Schrijven

 Denk aan de doelgroep waarvoor jullie de tekst schrijven. 

- Lengte van zinnen
- Vorm van zinnen
- Keuze van woorden

Slide 5 - Tekstslide

Lengte van zinnen
  • Een zin met één persoonsvorm is een enkelvoudige zin.
  • Deze zin heeft twee persoonsvormen, dus is het een samengestelde zin.

Je wisselt samengestelde en enkelvoudige zinnen met elkaar af.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Vorm van zinnen

  • De leerlingen weten dat deze zin actief is.

  • Door de leerlingen wordt gezien dat deze zin passief is.

Maak zo min mogelijk gebruik van passieve zinnen

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag 5
Werk aan de kern van je uiteenzetting

Denk aan 
 - de lengte van zinnen
- de vorm waarin deze zinnen staan

Slide 14 - Tekstslide

Keuze van woorden
Wanneer je vaak hetzelfde woord tegenkomt in een tekst 
(leuk, dus, ook, gewoon, mooi, maar, geen, dingen) 
wordt een tekst langdradig en moeilijker om te lezen. 
Gebruik synoniemen voor woorden die je veel gebruikt.

Slide 15 - Tekstslide