HV1 les 8 week 11-1 P3 MV


Welkom 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Welkom 

Slide 1 - Tekstslide

Te behandelen grammatica Kern P3
Taalkundig ontleden
H5 Grammatica in talen 
H6 Zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord 
H7 Werkwoordsvormen 
H35 Voornaamwoorden (persoonlijk, betrekkelijk, bezittelijk, aanwijzend) 
H36 Bijwoord & voorzetsel 

Redekundig ontleden
H20 Persoonsvorm & onderwerp 
H21 Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
H22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp 
H37 Voorzetselvoorwerp & bijwoordelijke bepaling 

oefentoets & oefenbladen

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag

stil lezen
Herhaling lijdend voorwerp
Uitleg meewerkend voorwerp



Slide 3 - Tekstslide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert hoe je de volgende zinsdelen herkent in een zin:

het lijdend voorwerp
het meewerkend voorwerp


Slide 5 - Tekstslide

Herhaling vorige les
lijdend voorwerp

Vertel....

Slide 6 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Niet alle zinnen hebben een lijdend voorwerp!

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

1. Noteer het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde
2. Stel de vraag: Wat/Wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
Antwoord = lijdend voorwerp
Nieuw! Maak aantekeningen.

Slide 7 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Stel de vraag: Wat/Wie + WG + OW

Tom | leest | een mooi boek | in zijn vrije tijd. 

werkwoordelijk gezegde?
onderwerp?
Wie/wat + WG + OW
lijdend voorwerp: ..........

Slide 8 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

Mascha | koopt | altijd | drop.
PV: 
OW: 
WG:

Wie/Wat + WG + OW = LV
LV: 

Slide 9 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Slide 10 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. 
Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin.

Om het meewerkend voorwerp te vinden is het belangrijk dat je de zinsdelen in de juiste volgorde ontleedt. 
Je begint met het zoeken van de persoonsvorm en het onderwerp.
Vervolgens verdeel je de zin in zinsdelen.
Dan ga je op zoek naar het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
Pas dan ga je verder met het meewerkend voorwerp.



Maak aantekeningen

Slide 11 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
meewerkend voorwerp: aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)=meewerkend voorwerp
Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.


Slide 12 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven.
pv: heeft
ow: wie heeft? Hij
wg: heeft gegeven
zinsdelen maken
lv: wie/wat heeft hij gegeven? een cadeau
mw: aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp) 
aan (voor) wie heeft hij een cadeau gegeven? aan Sanne

Let op: in deze zin kun je eenvoudig het voorzetsel ‘aan’ weglaten: ‘Hij heeft Sanne een cadeau gegeven.’ Als dat kan, weet je dus al dat je te maken hebt met een meewerkend voorwerp.


Slide 13 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Zojuist wilden Bart en Ben een cadeaubon gaan kopen voor de juf.
pv: wilden
wg: wilden gaan kopen
ow: wie/wat: Bart en Ben
zinsdelen maken
lv: wie/wat wilden Bart en Ben gaan kopen? een cadeaubon
mv: voor wie wilden Bart en Ben een cadeaubon gaan kopen?
voor de juf

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Maken H20 opdr. 6 en H22 opdr. 1 en 2


Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk 

H22 maken opdr. 4 t/m 7

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Je gaat aan de slag met het huiswerk. 

Hoe? Je gaat zelfstandig aan de slag
met de opdrachten, maar je mag zachtjes overleggen met je buur.

Ben je klaar? Schrijf een verhaaltje van 10 zinnen met de volgende onderdelen: 
persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.


Slide 17 - Tekstslide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik kan uitleg geven over de onderstaande zinsdelen:

meewerkend voorwerp

Vertel......



Slide 18 - Tekstslide

Volgende les


H37 redekundig ontleden: voorzetsel voorwerp

Slide 19 - Tekstslide