Paragraaf 5.2 Volgorde bij berekeningen

Paragraaf 5.2. Volgorde bij berekeningen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Paragraaf 5.2. Volgorde bij berekeningen

Slide 1 - Tekstslide

Onze leerdoelen
1. Ik ken de rekenvolgorde en kan deze toepassen.
2. Ik kan breuken vermenigvuldigen. 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
Welke stappen hadden we ook alweer bij de rekenvolgorde?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de juiste rekenvolgorde?
A
Haakjes, plus en min, keer en delen
B
Haakjes, keer en delen, plus en min
C
Keer en delen, haakjes, plus en min
D
Keer en delen, haakjes, plus en min

Slide 4 - Quizvraag

Bereken

2 x ( 8 + 3 ) =
A
19
B
22
C
24
D
13

Slide 5 - Quizvraag

Bereken

-18 : ( 8 - 2 ) =
A
3
B
-1
C
0
D
-3

Slide 6 - Quizvraag

Aan de slag!
Maak nu eerst som 10, 11 en som 12(f t/m j) van paragraaf 5.2 in je boek. 
Denk aan de tussenstappen die je op moet schrijven  in je schrift!

Ben je klaar? Ga vast verder met 13, 14, 15 en 16

Slide 7 - Tekstslide

Breuken optellen en aftrekken
Gelijknamige breuken en ongelijknamige breuken. 
Gelijknamige breuken zijn breuken waarvan de noemers hetzelfde zijn. Bij gelijknamige breuken mag je de tellers optellen en aftrekken.
Ongelijknamige breuken moet je eerst gelijknamig maken.

Slide 8 - Tekstslide

2/4 en 4/8 zijn gelijknamige breuken Waar of niet waar?

A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Zet de gelijknamige breuken bij elkaar
31
72
83
3/7
2/3
1/8

Slide 10 - Sleepvraag

Slide 11 - Video

Bij breuken vermenigvuldigen moet je de breuken gelijknamig maken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Bereken en vereenvoudig indien mogelijk
1/2 x 2/15
A
2/30
B
1/10
C
3/30
D
1/15

Slide 13 - Quizvraag

Bereken. Als je kan vereenvoudigen dan moet dat!

4352=
A
103
B
96
C
95
D
206

Slide 14 - Quizvraag

Breuken vermenigvuldigen met helen.
Als je breuken gaat vermenigvuldigen met helen dan geldt dat je de helen keer de teller doet.
Bijvoorbeeld: 5 x 1/8 = 5/8 

Slide 15 - Tekstslide

Bereken. Als je kan vereenvoudigen dan moet dat.
5 x 1/6
A
5/30
B
1/30
C
5 helen en 1/30
D
5/6

Slide 16 - Quizvraag

Bereken. Als je kan vereenvoudigen dan moet dat.
2 x 3/7
A
6/14
B
3/14
C
6/7
D
2 helen en 3/7

Slide 17 - Quizvraag

Bereken. Als je kan vereenvoudigen dan moet dat.
3 x 1/15
A
1/5
B
3/5
C
3 helen en 1/15
D
3/15

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag!
Maak nu som 13, 14, 15 en 16 (paragraaf 5.2)
Denk aan tussenstappen en/of berekeningen!

Ben je klaar? Ga je nakijken via Classroom.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide