Hoofdstuk 5 oefentoets paragraaf 1 en 2

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Paragraaf 1 Wat moet je kennen en kunnen?
Theorie:
Je kunt uitleggen hoe de rivieren het Nederlandse landschap hebben opgebouwd.
Je kunt uitleggen hoe de zee het Nederlandse landschap heeft opgebouwd.
Je kunt uitleggen hoe veen het Nederlandse landschap heeft opgebouwd.
Je kunt vertellen op welke plekken de eerste mensen in Nederland gingen wonen en waarom daar.

Opdrachten:
Je kent de topografie van de wateren in Nederland ( W1).
Je kunt op een kaart aanwijzen in welk deel van Nederland water een belangrijke rol heeft gespeeld bij het opbouwen van het land ( W4).

Begrippen
delta, duin, Hoog-Nederland, inklinken, komgrond, Laag-Nederland, oeverwal, sedimentatie, veen









































Slide 5 - Tekstslide

Paragraaf 2 Wat moet je kennen en kunnen?
Theorie:
Je kunt beschrijven wat een polder is en hoe die werkt.
Je kunt uitleggen wat de Zuiderzeewerken zijn en waarom ze zijn aangelegd.
Je kunt uitleggen wat het Deltaplan is en waarom het is uitgevoerd.
Je kunt uitleggen waarom rivieren in Nederland meer ruimte nodig hebben.

Opdrachten:
Je kunt drie soorten polders op een kaart herkennen aan hun ligging en hoogteligging ( W7, W8 en W11).
Je kunt uitleggen wat kustlijnverkorting is en waarom dat handig is om je te beschermen tegen de zee ( W12).
Je kent vier maatregelen die zijn genomen om de rivieren veiliger te maken ( W13).

Begrippen
dijk, droogmakerij, polder, stroomgebied, veenpolder, wiel, zeepolder

























Slide 6 - Tekstslide

Vergeet de topografie niet

Slide 7 - Open vraag

Wat is Laag-Nederland?
A
Een stuk van Nederland dat half in de zee ligt
B
Deel van NL dat lager ligt dan 1 m boven de zeespiegel
C
Deel van NL dat hoger ligt dan 1 m boven de zeespiegel

Slide 8 - Quizvraag

Welke kleur is het rivierengebied op de kaart?

A
B
C
D

Slide 9 - Quizvraag

Welke kleur is het zeekleigebied?

A
B
C
D

Slide 10 - Quizvraag

Welke kleur is het moeras/veengebied?

A
B
C
D

Slide 11 - Quizvraag

Welke kleur zijn de duinen?

A
B
C
D

Slide 12 - Quizvraag

Welke letter geeft de oeverwal aan?
A
Letter A
B
Letter B

Slide 13 - Quizvraag

Welke letter geeft de komgrond aan?
A
Letter A
B
Letter B

Slide 14 - Quizvraag

Wat moet er op de plek van letter C staan?
A
klei
B
komgrond
C
zand
D
oeverwal

Slide 15 - Quizvraag

Wat moet er op de plek van letter D staan?
A
klei
B
komgrond
C
zand
D
oeverwal

Slide 16 - Quizvraag

Een oeverwal is een wat hoger gelegen deel langs de rivier wat uit klei bestaat
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

De eerste bewoners van het rivierenlandschap woonden op de oeverwallen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Waarom liggen komgronden (klei) lager dan oeverwallen (zand)
A
Kleikorreltjes zijn kleiner dan zand
B
Klei verliest volume (inklinking)
C
Er is minder sediment afgezet in de komgrond

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een delta?
A
Oeverwal
B
Rivier die door de bergen stoomt
C
Vertakking van een rivier
D
Inklinking

Slide 20 - Quizvraag

Wat is sedimentatie?
A
Het afremmen van de rivier in de benedenloop
B
Het sneller stromen van de rivier in de bergen
C
Het ontstaan van een delta
D
Het afzetten van materiaal door de rivier of zee

Slide 21 - Quizvraag

In de benedenloop is veel sedimentatie
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Na de ijstijd .......de zeespiegel.
A
daalde
B
steeg

Slide 23 - Quizvraag

Na de ijstijd.......de temperatuur in Nederland.
A
daalde
B
steeg

Slide 24 - Quizvraag

Welke sedimenten zijn het grootste?
A
Grind
B
Zand
C
Klei
D
Ze zijn allemaal even groot

Slide 25 - Quizvraag

Veen bestaat uit plantenresten.
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

Veen ontstaat in een ...
A
moeras
B
rivier
C
waddenzee

Slide 27 - Quizvraag

Waar in Nederland komen veengebieden voor?
A
alleen in Laag-Nederland
B
alleen in Hoog-Nederland
C
in Laag- en in Hoog-Nederland

Slide 28 - Quizvraag

Op welke afbeelding zie je de grondsoort veen?
A
B

Slide 29 - Quizvraag

Waarom wilde men veen vroeger afgraven?
A
Men had de ruimte nodig voor te bouwen
B
Men kon het water goed gebruiken.
C
Men gebruikte het als brandstof
D
Het veen werd gebruikt als voer voor vee

Slide 30 - Quizvraag

Waar in Nederland vinden we vooral veen?
A
Noorden en westen
B
Zuiden en westen
C
Noorden en oosten
D
Oosten en westen

Slide 31 - Quizvraag

Het stijgen van de zeespiegel ten opzichte van het land
A
sedimentatie
B
inklinken
C
oeverwal
D
zeespiegelstijging

Slide 32 - Quizvraag

Heuvel van zand, die door de wind is neergelegd
A
oeverwal
B
duin
C
komgrond
D
sedimentatie

Slide 33 - Quizvraag

Natte grondsoort die bestaat uit afgestorven plantenresten.
A
komgrond
B
oeverwal
C
veen
D
duin

Slide 34 - Quizvraag

Het neerleggen van materiaal door water, ijs en wind
A
sedimentatie
B
inklinken
C
Hoog-Nederland
D
zeespiegelstijging

Slide 35 - Quizvraag

Monding van een rivier die steeds verder vertakt
A
sedimentatie
B
zeespiegelstijging
C
delta
D
Laag-Nederland

Slide 36 - Quizvraag

Waaruit bestaat veen?
A
klei en zand
B
plantenresten
C
zand en grind
D
grind

Slide 37 - Quizvraag

Waar in Nederland kwamen veengebieden voor?
A
Alleen in Laag-Nederland
B
Alleen in Hoog-Nederland
C
In Hoog- en in Laag-Nederland

Slide 38 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Deze dijken zijn in Nederland het hoogst:


A
zomerdijken
B
winterdijken

Slide 39 - Quizvraag

Hoe ontstaat een droogmakerij?
A
het omdijken van een stuk land
B
het omdijken van een stuk water
C
het plaatsen van een dijk in een rivier

Slide 40 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Waar kom je droogmakerijen tegen?
A
Laag-Nederland
B
Zuid-Limburg
C
Hoog-Nederland

Slide 41 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Wat voor polder is dit?
A
zeepolder
B
veenpolder
C
droogmakerij

Slide 42 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Wat voor polder is dit?
A
zeepolder
B
veenpolder
C
droogmakerij

Slide 43 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Wat voor polder is dit?
A
zeepolder
B
veenpolder
C
droogmakerij

Slide 44 - Quizvraag

Wat voor polder zie je op de afbeelding?
A
droogmakerij
B
zeepolder
C
veenpolder

Slide 45 - Quizvraag

Wat voor polder zie je op de afbeelding?
A
droogmakerij
B
zeepolder
C
veenpolder

Slide 46 - Quizvraag

Na de watersnoodramp in 1953 werd begonnen met de aanleg van de ...
A
Deltawerken
B
IJsselmeerwerken
C
Polderwerken
D
Zuiderzeewerken

Slide 47 - Quizvraag

Hoe noemen we deze zee afsluiting in Zeeland?
A
Zuiderzeewerken
B
Deltawerken
C
Afsluitdijk
D
Kinderdijken

Slide 48 - Quizvraag

Wat hoort bij de Zuiderzeewerken?
A
Zeeland en Flevoland
B
Afsluitdijk, Flevoland
C
Afsluitdijk, nevengeul
D
Flevoland, nevengeul

Slide 49 - Quizvraag

Wat wordt er met het Deltaplan uitgevoerd?
A
Het bouwen van dijken.
B
Het verhogen van duinen en het bouwen van dammen.
C
Het dieper maken van de rivieren.
D
Er is nog niks uitgevoerd. Dit moet nog gebeuren.

Slide 50 - Quizvraag

De hoofddoelstelling van
de projecten Ruimte voor
de Rivier is
A
zorgen voor goede kwaliteit van het water
B
zorgen voor waterveiligheid
C
zorgen voor voldoende water
D
zorgen voor mooie natuurgebieden

Slide 51 - Quizvraag