Spelling blok 3 en 4 T2

Nlds - Spelling 3 en 4 - T2
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nlds - Spelling 3 en 4 - T2

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
-Je weet wat een persoonsvorm tt is;
-Je weet wat een persoonsvorm vt is;
-Je weet wat een heel werkwoord is;
-Je weet wat een voltooid deelwoord is;
-Je weet wat een bijvoeglijk naamwoord is;
-Je weet wat een voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt is;
-Je weet wanneer je hoofdletters moet schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

De persoonsvorm I
Je kunt de persoonsvorm op twee manieren vinden:
-De zin vragend maken (vraagproef).
-De zin van tijd veranderen (tijdproef).

Kijk nog maar eens naar bladzijde 125 voor extra uitleg.

Slide 3 - Tekstslide

De persoonsvorm II
De persoonsvorm kan in de tegenwoordige tijd staan (pvtt) en in de verleden tijd (pvvt).

De jongen loopt naar school (pvtt).
De jongen liep naar school (pvvt).
De leerlingen zijn de komende weken vrij (pvtt).
De leerlingen waren de komende weken vrij (pvvt).

Slide 4 - Tekstslide

Heel werkwoord
Als een werkwoord in de wij-vorm staat (in de tegenwoordige tijd), dan noem je dat ook wel het hele werkwoord.

wij lachen
wij stoppen
wij zijn
wij werken

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.
Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.

ik heb gelachen               zij hebben bewaard
wij hebben gespeeld     wij zijn verrast
het is gebeurd                   ik was gevallen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Opdrachten
Maak nu eerst opdracht 1 en 2 van bladzijde 124 en 125 van je lesboek. Daarna kan je de vragen maken in deze presentatie.

Geef steeds aan hoe het woord dat tussen haakjes staat heet. Laten we beginnen!


Slide 8 - Tekstslide

Volgende week 'gaat' de kat naar de opvang.
A
pvtt
B
pvvt
C
heel werkwoord
D
voltooid deelwoord

Slide 9 - Quizvraag

Mijn neefje heeft een toren 'gebouwd'.
A
pvtt
B
pvvt
C
heel werkwoord
D
voltooid deelwoord

Slide 10 - Quizvraag

Zij hebben dat niet op die manier 'willen' doen.
A
pvtt
B
pvvt
C
heel werkwoord
D
voltooid deelwoord

Slide 11 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je komt daardoor meer te weten over het zelfstandig naamwoord. Kijk maar:
De rode auto
Het intelligente meisje
Een grote vrachtwagen

Slide 12 - Tekstslide

Een volt. dw. als bijvoeglijk nw.
Van een voltooid deelwoord kan je ook een bijvoeglijk naamwoord maken. Dat klinkt ingewikkeld, maar kijk maar eens mee:
Heel werkwoord: arresteren
Voltooid deelw: gearresteerd

Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt: de gearresteerde man

Slide 13 - Tekstslide

Een volt. dw. als bijvoeglijk nw.
Heel werkwoord: missen, verbreden, redden
Voltooid deelw: gemist, verbreed, gered

Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt:
Dat is een gemiste kans.
Het verbrede fietspad is nu veel ruimer voor fietsers.
De geredde puppy is nu heel vrolijk.


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Opdrachten
Lees eerst de theorie op bladzijde 126 ook ng even goed door. Maak daarna opdracht 3 en 4 van bladzijde 126 en 127.

Ik kan me voorstellen dat dit best lastig is. Neem contact met me op als je graag extra uitleg wilt.

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdletters I
Er zijn verschillende situaties waarin je woorden met een hoofdletter schrijft:
-Aan het begin van een zin
-Bij namen van personen
-Bij namen van rivieren, streken en plaatsen
-Van bevolkingsgroepen
-Van goede doelen, bedrijven en instellingen

Slide 17 - Tekstslide

Hoofdletters II
-Van merken en titels
-Van feestdagen en heilige personen/zaken

Op bladzijde 127 en 128 kan je ook voorbeelden zien.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht
Op bladzijde 129 staat opdracht 5. Deze opdracht moet je maken.

Dit lukt je vast wel.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link