Les 9 februari werkwoorden en voorzetsels

Werkwoorden
Regelmatige werkwoorden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden
Regelmatige werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Doel

Ik weet wat regelmatige werkwoorden zijn

Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en

Slide 3 - Quizvraag

De personen - enkelvoud
1e persoon:
ich
(ik)
2e persoon:
du
(jij)
3e persoon:
er, sie
(hij, zij)
es
(het)

Slide 4 - Tekstslide

De personen - meervoud
1e persoon:
wir
(wij)
2e persoon:
ihr
(jullie)
3e persoon:
sie
(zij)
Sie
(u)

Slide 5 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Hoe werkt het?
wohn
wohn
wohn

wohn
wohn
wohn
regel: stam + uitgang

wohnen
stam: -en eraf
-> wohn


uitleg

Slide 6 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Consequent!
komm
sammel
üb

üb
sammel
komm
stam: -en eraf
kommen -> komm
üben -> üb
sammeln -> sammel


uitleg

Slide 7 - Tekstslide

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 8 - Quizvraag

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 9 - Quizvraag

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 10 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 11 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 12 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 13 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 14 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 15 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 16 - Quizvraag

du
du
du
du
t
t
t
t
Stam op -ß, -ss, -z, -sch
heiß
ss
tanz
tausch
stam: -en eraf
heißen -> heiß
küssen -> küss
tanzen -> tanz
tauschen -> tausch


gewoon de 's' van 'st' weghalen!

Slide 17 - Tekstslide

heißen (du)
3/13
A
heißest
B
heißt
C
heißst
D
heißenst

Slide 18 - Quizvraag

(sitzen) er ...
A
sitze
B
sitzt
C
sitzet
D
sitzen

Slide 19 - Quizvraag

(küssen) du ...
A
küsse
B
küsst
C
küsset
D
küssen

Slide 20 - Quizvraag

(reisen) ich ...
A
reise
B
reist
C
reiset
D
reisen

Slide 21 - Quizvraag

(reisen) ....... du morgen nach Italien?
A
reise
B
reist
C
reisen
D
reisst

Slide 22 - Quizvraag

Wie (heißen) ...... das Mädchen?
A
heiße
B
heißen
C
heißt
D
heißst

Slide 23 - Quizvraag

Wir (sitzen) .... im Bus
A
sitze
B
sitzt
C
sitzen
D
sitzst

Slide 24 - Quizvraag

Keuze voorzetsels betekenis
De 9 keuzevoorzetsels zijn: 
an= aan, op, bij
auf= op
hinter= achter
in= in, over
neben= naast
über= boven
unter= onder
vor= voor
zwischen=tussen

Slide 25 - Tekstslide