2.9 spelling (les 2) wat leren voor de toets

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je etui;
  • je schrift.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je etui;
  • je schrift.

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Wat leren voor de toets?
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les

Slide 2 - Tekstslide

2.5 Woorden
  • Betekenis woordenlijst op p. 98.
  • Je kunt een zin maken met zo'n woord. Uit deze zin blijkt dat je de betekenis van het woord kent.
  • Je weet dat synoniemen woorden zijn met dezelfde betekenis (p. 103). 
  • Je kunt een woordbetekenis afleiden uit de tekst. 

Slide 3 - Tekstslide

2.5 Voorbeelden

  1. De effecten zijn groot en langdurig. => gevolgen van iets
  2. Als de buren tot laat muziek draaien omdat er iemand 16 wordt, dan is dat tot daaraan toe. => beetje te begrijpen.
  3. aanhoudend =  ..........................

Slide 4 - Tekstslide

2.7 Grammatica zinsdelen
  • Werkwoordelijk gezegde pagina 110.
  • Onderwerp pagina 112
  • Lijdend voorwerp pagina 114

Zinnen kunnen ontleden: dus ook persoonsvorm kunnen vinden en zinsdeelstrepen kunnen zetten.

Slide 5 - Tekstslide

2.7 Voorbeeld
Onderstreep de pv en zet zinsdeelstrepen.
Zet wg, o en lv boven de juiste zinsdelen.

                            x                     wg             o                      lv                 wg
In een wip en een knip | had  | de leraar  |  het klusje | geklaard.

Let op! Er kunnen zinsdelen overblijven, die benoem je niet.
Het onderwerp en het lijdend voorwerp beginnen nooit met een voorzetsel.


Slide 6 - Tekstslide

2.8 Grammatica woordsoorten
  • Je kunt benoemen: lw, bn, ww, vz, zn. (p. 203 overzicht).
  • Nieuw in deze paragraaf: bn (p.119) vz (p. 121). 
  • Je kunt er ook een zin mee maken.

Maak een zin met daarin een ww, vz en een zn. Benoem en onderstreep die woordsoorten.
Ik fiets (ww)  naar (vz) school (zn).

Slide 7 - Tekstslide

2.8 Voorbeeld
Onderstreep de voorzetsels in deze zin.

Een voorzetsel staat vaak aan het begin van een zinsdeel.

Onderstreep de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin.

 Door je nieuwe site heb nu je een gigantische hoeveelheid vrienden.

Slide 8 - Tekstslide

2.9 Spelling
  • Je kunt de persoonsvorm van sterke werkwoorden goed schrijven in de verleden tijd (p. 124).
  • Je kunt het meervoud van zelfstandige naamwoorden goed schrijven (p. 125).
  • Je kunt twintig dicteewoorden goed schrijven (p. 128).

Slide 9 - Tekstslide

2.9 Voorbeelden
  1. Verleden tijd van uitroepen: hij riep uit.
  2. Meervoud van lolly: lolly's.
  3. Leiden betekent iets anders dan lijden.

Slide 10 - Tekstslide

Werkmoment
  • Maak in je leerwerkboek en schrift van 2.9: 7, 8, 10, 12.
  • Kijk na, verbeter.
  • Wat vind je nog lastig? Werkwoordsvormen of zelfstandige naamwoorden? Kijk naar je antwoorden bij vraag 10.
  • Alles af en nagekeken? Maak Test jezelf van de paragrafen 2.5, 2.7, 2.8 en 2.9.

Slide 11 - Tekstslide

Afsluiting
Vrijdag verder met voorbereiden voor de toets.
Je kunt dan ook je vragen stellen.

Slide 12 - Tekstslide