Nederlands, boek a, hoofdstuk 2

Nederlands

Hoofdstuk 2
De opbouw van een tekst.
Begrippen CE Examen Nederlands

Boek A
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Hoofdstuk 2
De opbouw van een tekst.
Begrippen CE Examen Nederlands

Boek A

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een anekdote?
A
Samenvatting
B
Conclusie
C
Kort verhaaltje om je aandacht te trekken
D
Voorbeeld

Slide 2 - Quizvraag

Simpele structuur

Titel
Korte samenvatting
Begin
Middenstuk
Slot
Simpele structuur

Inleiding

Kern

Slot

Slide 3 - Tekstslide

In welk stuk tekst vind je vaak een anekdote?
A
In de titel.
B
In het begin.
C
In het middenstuk.
D
Slot.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een samenvatting?
A
Wat iemand ergens van vindt.
B
Waardoor iets komt.
C
De inhoud in het kort, dus alleen de hoofdzaken.
D
Waarom iemand iets doet of vindt.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een tussenkopje?
A
De titel.
B
Tussentitel, geeft vaak het deelonderwerp aan
C
Korte samenvatting.
D
Staat altijd boven een anekdote.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van benadrukken.
A
Je moet echt voor het examen je identiteitsbewijs meebrengen!
B
Probeer voor het examen te oefenen.
C
Pak je tas de dag voor het examen alvast in.
D
Probeer 5 minuten voor het examen aanwezig te zijn.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een argument?
A
Een uitspraak waarin iemand aangeeft hoe het nou echt zit.
B
Een belangrijke uitspraak die volgt uit wat eerder is gezegd/geschreven
C
Uitleg bij een mening, waarom iemand iets vindt.
D
Waardoor iets komt.

Slide 8 - Quizvraag

Wat probeert de folder van de Mediamarkt te doen?
A
Overtuigen.
B
Overhalen.
C
Betogen.
D
Vermaken.

Slide 9 - Quizvraag

Welk verband geven de signaalwoorden: maar, echter en hoewel aan?
A
Conclusie
B
Oorzaak
C
Toelichting of voorbeeld
D
Tegenstelling

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het doel van de krant?
A
Informeren.
B
Overhalen.
C
Betogen.
D
Overtuigen.

Slide 11 - Quizvraag

Iemand heeft een brief ingezonden met daarin zijn eigen mening over hondenbelasting. Wat wil de persoon.
A
Overtuigen.
B
Betogen.
C
Informeren.
D
Overhalen.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een deelonderwerp.
A
Verschillende kanten van een onderwerp.
B
Verschillende onderwerpen.
C
De kern van de tekst.
D
Het slot van een tekst.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een lay-out van een tekst?

Slide 14 - Open vraag

Wat is geen onderdeel van de lay-out van de tekst?
A
Tussenkopjes boven de deelonderwerpen.
B
Witregels tussen de deelonderwerpen.
C
De auteur van de tekst.
D
Afbeeldingen.

Slide 15 - Quizvraag

Welk middel kun je inzetten om je rijbewijs te halen?

Slide 16 - Open vraag

Ferry houdt niet van kroketten maar wel van frikandellen.
Welk verband zie je in deze zin?
A
Oorzaak
B
Toelichting
C
Tegenstelling.
D
Oorzaak-gevolg

Slide 17 - Quizvraag

Als je op aarde een appel loslaat dan valt die naar beneden?
Welk verband zie je hier?
A
Oorzaak-gevolg.
B
Tegenstelling.
C
Toelichting of voorbeeld.
D
Conclusie.

Slide 18 - Quizvraag

Hoelang duurt het CE Nederlands, lezen en luisteren?
A
60 minuten.
B
75 minuten.
C
90 minuten.
D
120 minuten.

Slide 19 - Quizvraag

Wat vergeet je niet als je examen Nederlands gaat doen?

Slide 20 - Open vraag

Oefenen voor het examen
- Lees blz. 208 van boek A goed door.
- Lees blz. 206 en 207 van boek A elke dag door.
- Ga oefenen met examens op oefenen.facet.onl
- Komende weken gaan we veel oefenen

Slide 21 - Tekstslide

Examenopdracht
Lees tekst 1 en maak de vragen.

Blz. 57

Slide 22 - Tekstslide

Hoe vonden jullie de les?

Slide 23 - Open vraag