Een vraag stellen in het Frans

Lesdoel
Hoe stel ik een vraag in het Frans ? Bron H blz36
1- zonder een vraagwoord
2- met een vraagwoord       

Aan het einde van de les kan ik een vraag stellen 
met /of zonder vraagwoord
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesdoel
Hoe stel ik een vraag in het Frans ? Bron H blz36
1- zonder een vraagwoord
2- met een vraagwoord       

Aan het einde van de les kan ik een vraag stellen 
met /of zonder vraagwoord

Slide 1 - Tekstslide

Vraagvormen
Zonder vraagwoorden : 
Est-ce que tu fais beaucoup de sport ? [ est-ce que + zin]
Es-tu en forme ? [ omkering ]

Schrijf deze vragen op een andere manier in je schrift !
Gebruik de aanwijzingen in Bron H

Slide 2 - Tekstslide

Vraagvormen 
1. Tu fais du sport ? [ gewone zin] 

Est-ce que tu fais du sport ?

 Fais-tu du sport ? [ omkering]

Slide 3 - Tekstslide

Vraagvormen met vraagwoorden
Comment  tu t'appelles ? 
tu habites ?
[ vraagwoord vooraan]
Tu t'appelles comment ? Tu habites ?
vraagwoord achteraan

 

Slide 4 - Tekstslide

vraagvormen met vraagwoorden
Qu'est-ce que tu  manges  ?

Qu'est-ce que  =    vraagwoord
Est-ce que is GEEN vraagwoord
Qu'est-ce que WEL !!

Slide 5 - Tekstslide

Voorkennis
Schrijf minimaal 3 vragen in het Frans op die jij kent en die jij gebruikt om kennis met iemand te maken. 

Slide 6 - Tekstslide

bonjour
Comment tu t'appelles ?
Ça va ?
Tu habites où ?
Tu parles français ?

Oefenen : Schrijf deze vragen op een andere manier 

Slide 7 - Tekstslide

Bonjour 
Tu t'appelles comment ? Comment est-ce que tu t'appelles ?
Est-ce que ça va ? 
Où tu habites ?  
Où est-ce que tu habites ?
Est-ce que tu parles français ? 
  

Slide 8 - Tekstslide

Samenvatting
Tu parles français ? Est-ce que tu parles français ?
Parles-tu  français ?

Zonder vraagwoord : gewone zin OF est-ce que + gewone zin OF  omkering


Slide 9 - Tekstslide

Samenvatting 
Tu habites où ? Où tu habites ? Où est-ce que tu habites ?

Met vraagwoord : gewone zin + vraagwoord achter
vraagwoord vooraan + gewone zin
vraagwoord vooraan + est-ce que + gewone zin    

Slide 10 - Tekstslide

en nu oefenen
QUIZ

Slide 11 - Tekstslide

vertaal : Hoe gaat het ?
A
ça va ?
B
ça va bien ?
C
ça va.
D
comment ça va ?

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal : Train je vaak ?
A
Pourquoi tu t'entraînes ?
B
Est-ce que tu t'entraînes ?
C
Tu t'entraînes souvent ?
D
Je m'entraîne souvent.

Slide 13 - Quizvraag

welke andere manier is correct voor de vraag : tu aimes le chocolat?
A
Tu manges du chocolat ?
B
Est-ce que tu aimes le chocolat ?
C
Aimes-tu le chocolat ?
D
Pourquoi tu aimes le chocolat ?

Slide 14 - Quizvraag

Vul het juiste vraagwoord in:
Tu habites .....?
A
comment
B
pourquoi
C
quand
D

Slide 15 - Quizvraag

Vul het juiste vraagwoord in :
......tu fais comme sport ?
A
pourquoi
B
qu'est-ce que
C
quand
D

Slide 16 - Quizvraag

Vul het juiste vraagwoord in :
......de matchs tu as gagné ?
A
combien
B
comment
C
qu'est-ce que
D
qui

Slide 17 - Quizvraag

vul het juiste vraagwoord in :
.....est ton entraîneur ?
A
quand
B
qu'est-ce que
C
qui
D
pourquoi

Slide 18 - Quizvraag

Vul het juiste vraagwoord in :
......tu es végétarien ? Parce que j'aime les légumes.
A
quand
B
comment
C
qu'est-ce que
D
pourquoi

Slide 19 - Quizvraag

.....est-ce que tu pars en vacances ?
Je pars en août.
A
qu'est-ce que
B
combien
C
quand
D
qui

Slide 20 - Quizvraag

........est-ce que tu pars en vacances ?
Je pars en train.
A
qui
B
comment
C
pourquoi
D
quand

Slide 21 - Quizvraag

Avec......tu pars en vacances ?
Avec ma famille.
A
B
pourquoi
C
est-ce que
D
qui

Slide 22 - Quizvraag

en nu zelf oefenen
Kijk nog eens 30b en 31b blz 36/37 en maak de oodrachten
30cd  31acdf 33 blz36/39 
Bonne chance  !

Slide 23 - Tekstslide