Herhaling Thema 9

Welkom 
Denk om…
Je jas uit, pet af.
Mobiel in de telefoontas (op stil).
Boek (dicht) + schrift, pen op tafel. Tas op de grond.
Zitten op je eigen plek!
Eten en drinken doe je in de kantine.
5 minuten de tijd.
timer
5:00
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom 
Denk om…
Je jas uit, pet af.
Mobiel in de telefoontas (op stil).
Boek (dicht) + schrift, pen op tafel. Tas op de grond.
Zitten op je eigen plek!
Eten en drinken doe je in de kantine.
5 minuten de tijd.
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Planning 
  • Welkom
  • Herhalen 9.1 t/m 9.4 + 9.6
  • Opdrachten maken
  • Maandag PW 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen thema 9
Ik weet...
  • Op welke drie manieren je afhankelijk kan zijn van een genotmiddel. 
  • Hoe de hoeveelheid stoffen in je bloed constant blijft (glucosegehalte). 
  • De taken van je nieren.
  • De onderdelen van de huidlaag + functies van de onderdelen.
  • Hoe je huid je beschermt tegen de zon 
  • Hoe je huid helpt om je lichaam op temperatuur te houden.
  • Hoe wondjes dichtgaan en hoe kanker kan ontstaan. 
  • Waardoor je ziek wordt en hoe je ziekteverwekkers bestrijdt.
  • Waarvoor je ingeënt wordt en wat een injectie/vaccine is.
  • Wat er bij een transplantatie gebeurt.
  • Wat de 4 bloedgroepen zijn en waarom je niet van iedereen bloed kan krijgen.
Leerdoelen Thema 9: Gezondheid

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 9.1 ongezond
Je weet:
  • Welke factoren je gezondheid beïnvloeden.
  • Wat de werking en het risico van verschillende genotsmiddelen is.
  • Op welke drie manieren je afhankelijk kan zijn van een genotmiddel. 

Slide 4 - Tekstslide

9.1 Ongezond - 
Wat bepaalt jouw gezondheid?
  • Jouw leefstijl
  • Jouw omgeving
  • De gezondheidszorg

Slide 5 - Tekstslide

uitscheidingsorganen

Slide 6 - Tekstslide

Manieren van verslaving
  1. Lichamelijk afhankelijk: Als je stopt krijg je ontwenningsverschijnselen.  
  2. Geestelijk afhankelijk: Je denkt er steeds aan, voelt je niet prettig.
  3. Sociaal afhankelijk: Mist contact van mensen waarmee je het deed.

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen 9.2 goed geregeld 
Je weet:
  • Hoe de hoeveelheid stoffen in je bloed constant blijft.
  • De taken van je lever en je nieren.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe wordt glucosegehalte in bloed geregeld?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

alvleesklier maakt: insuline
glucose --> glycogeen






alvleesklier maakt: glucagon
glycogeen --> glucose

Slide 11 - Tekstslide

Glucose is te ....
Glucose is te ....
hoog
laag

Slide 12 - Sleepvraag

Alvleesklier maakt ....
Alvleesklier maakt ....
insuline
glucagon

Slide 13 - Sleepvraag

Welke twee hormonen regelen je bloedsuikerspiegel?
A
Glucose en glycogeen
B
Insuline en glycogeen
C
Glucagon en glucose
D
Glucagon en insuline

Slide 14 - Quizvraag

a. Welk hormoon wordt aangemaakt na het eten van een banaan?
b. Welk orgaan produceert dit hormoon?

Slide 15 - Open vraag

Leerdoelen 9.3 Huid
Je weet:
  • De onderdelen van de huidlaag.
  • Hoe je huid je beschermt en helpt om je lichaam op temperatuur te houden.
  • Hoe wondjes dichtgaan en hoe kanker kan ontstaan.

Slide 16 - Tekstslide

Je huid heeft drie functies:
1. je lichaam op temperatuur houden
2. bescherming tegen vuil en ziekteverwekkers
3. bescherming tegen de zon

Slide 17 - Tekstslide

De huid bestaat uit drie lagen:
  1. Opperhuid: hoornlaag en kiemlaag - hoornlaag slijt steeds af en kiemlaag vult door celdeling van binnenuit aan
  2. Lederhuid: spieren, talgklieren, zweetklieren, bloedvaten, zintuigen en haarzakjes met haren - talg houdt de huid en haren soepel
  3. Onderhuids bindweefsel: bloedvaatjes, zenuwen en opslag van vet

Slide 18 - Tekstslide

Hoe blijf je op temperatuur?
Hoe wordt er homeostase gehandhaafd?
Koudezintuigen & warmtezintuigen meten lagere temperatuur dan de norm (het gemiddelde)
-> impulsen naar hersenen via zenuwen

  • Wat valt op bij de warme huid?
  • Wat valt op bij de koude huid?


Slide 19 - Tekstslide

Wondgenezing
  1. Eerst klonteren bloedplaatjes samen (#3) 
  2. Bloedplaatjes knappen open en zorgen voor propvorming (stollingseiwitten komen vrij) (#4)
  3. Stofjes uit de bloedplaatjes reageren met eiwitten uit het bloedplasma (#4)
  4. Bij deze reactie ontstaan plakkerige fibrinedraden (#5)

Slide 20 - Tekstslide

Hoe beschermt je huid je tegen de zon?
Zon: UV-straling -> cellen in de kiemlaag maken pigment (kleine korreltjes bruine kleurstof) = bescherming tegen verbranding

Pigment zorgt ervoor dat UV-straling minder diep in je huid komt

Hoe meer pigment je hebt, hoe beter je beschermt bent tegen UV-straling



Slide 21 - Tekstslide

Hoe ontstaat een uitzaaiing?

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoelen 9.4 Ziek
Je weet:
  • Waardoor je ziek wordt en hoe je ziekteverwekkers bestrijdt.
  • Waarvoor je ingeënt wordt en wat een injectie/vaccine is.
  • Wat er bij een transplantatie gebeurt.

Slide 23 - Tekstslide

Hoe word je ziek?
Micro-organismen: ziekmakende bact., schimmels, virussen
Bacteriën - kunnen giftige stoffen afgeven en ontstekingen veroorzaken (bv longontsteking, ontstoken wondje)
Schimmels - kunnen ook giftige stoffen afgeven
Virussen - dringen cellen binnen. 
Daar vermeerderen ze zichzelf -> 
Cel vol met virus gaat stuk -> griep, Corona

Slide 24 - Tekstslide

Hoe verloopt een infectie? 

Slide 25 - Tekstslide

Diagnose
Vaststelling welke ziekte je hebt, naar aanleiding van omschrijving van klachten/symptomen. 
Prognose
Er wordt vertelt hoe de ziekte en het herstel zal verlopen. 

Slide 26 - Tekstslide

Hoe herkent je lichaam ziekteverwekkers?
Alle cellen hebben eiwitten op het celmembraan = antigenen

Je lichaam herkent welke van jou zijn (lichaamseigen) en welke dus niet (lichaamsvreemd). 

Slide 27 - Tekstslide

antigeen = gemeen
antistof = tof

ezelsbruggetje

Slide 28 - Tekstslide

Hoe bestrijden witte bloedcellen ziekteverwekkers? Type 1
Twee soorten witte bloedcellen:
Type 1 - neemt bacterien op en verteert ze (ook wel vreetcellen genoemd) -> afb. hiernaast 
Type 2 - maakt een stofje (=antistof) die aan de antigenen van de ziekteverwekker blijft plakken zodat hij onschadelijk wordt.

Slide 29 - Tekstslide

Hoe bestrijden witte bloedcellen ziekteverwekkers? Type 2
  1. Er komen ziekteverwekkers in je lichaam.
  2. Witte bloedcel type 2 maakt een antistof (blauw) die precies past bij de antigenen (rood) van de ziekteverwekker.
  3. Deze witte bloedcellen type 2 gaan zich snel delen en samen heel veel antistof maken.
  4. De antistof koppelt aan de antigenen van de ziekteverwekker en schakelt hem uit.
  5. Witte bloedcel type 1 vreet de uitgeschakelde ziekteverwekker op.

Slide 30 - Tekstslide

Immuun -
actieve immunisatie
  • Ziekteverwekkers dood? -> meeste witte bloedcellen ook dood, blijven paar over:  de geheugencellen
  • 2e keer met dezelfde ziekteverwekker besmet? ->geheugencellen herkennen de antigenen -> maken enorm snel antistoffen -> voordat je ziek kan worden, ziekteverwekkers al dood.

  • kan ook met vaccin
    (verzwakt ziekteverwekker) 

Slide 31 - Tekstslide

Immuun -
passieve immunisatie
Seruminjectie - prik met antistoffen tegen ziekteverwekker. Snel immuun - korte tijd. 
Passieve immunisatie: niet zelf de antistoffen gemaakt. 

Slide 32 - Tekstslide

Orgaanafstoting 
Afweer: 
op cellen donororgaan zitten lichaamsvreemde antigenen -> ontvanger (witte bl.c) maakt antistoffen tegen antigenen -> cellen donororgaan vernietigd = orgaanafstoting

Slide 33 - Tekstslide

Wat is een chronische ziekte?

Chronisch ziek is een verzamelnaam voor verschillende ziektes. Kenmerkend is dat de ziekte minstens drie maanden duurt of dat de patiënt er meer dan drie keer per jaar last van heeft. Een ziekte is chronisch als die met de bestaande kennis en methoden niet te genezen is.


Onder chronische ziektes vallen:

(jeugd)reuma, COPD en astma, nierziektes, kanker, diabetes, hiv, aids en hartafwijking.

Slide 34 - Tekstslide

Wat wordt er in het lichaam gespoten bij een vaccinatie?
A
ziekteverwekker
B
bacterie
C
verzwakte ziekteverwekker
D
antistof

Slide 35 - Quizvraag

Hoe noem je de 'prik' met antistoffen?
A
Antibiotica
B
vaccinatie
C
Serum injectie

Slide 36 - Quizvraag

Er zijn 2 soorten witte bloedcellen, soort 1 worden "vreetcellen genoemd". Soort 2 maakt:
A
Ziekteverwekkers
B
Afweerstoffen
C
Bacteriën
D
Antibiotica

Slide 37 - Quizvraag

Leerdoelen 9.6 Bloedtransfusie
Je weet:
  • Dat er verschillende bloedgroepen zijn.
  • Waar je op moet letten bij een bloedtransfusie.

Slide 38 - Tekstslide

Wanneer heb je bloed nodig? 

Bloedtransfusie: bloed krijgen van een donor. 
(bv ongeluk/operatie)

Bloeddonor: staat bloed af. (+- 3xper jaar)



Slide 39 - Tekstslide

Bloedbestanddelen
Bloedbestanddelen:  
1. witte bloedcellen
2. rode bloedcellen.
3. bloedplaatjes 

Slide 40 - Tekstslide

Welk bloedbestanddeel bij welk type bloedtransfusie? 
1. Rode bloedcellen ->  patiënt met veel bloedverlies (ongeluk/bloedarmoede)
2. Bloedplasma ->  patiënten met brandwonden, ernstige infectie en hemofilie (bloed stolt niet goed) 
3. Bloedplaatjes: Leukemiepatiënten (plaatjes én rode bloedcellen)  
*Leukemie = beenmergkanker -> aanmaak witte bloedcellen ontregeld - teveel onrijpe cellen / productie andere onderdelen knelt -> te weinig bloedplaatjes. 

Slide 41 - Tekstslide

Kun je van iedereen bloed krijgen?
- Nee. Je lichaam 'strijdt' tegen lichaamsvreemde bloedcellen.
Antigenen: herkenningseiwitten op de rode bloedcellen .  Anders dan de jouwe? -> Je antistoffen: ruimen lichaamsvreemde stoffen op. 

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Je witte bloedcellen maken antistoffen tegen de antigenen die jij zelf niet hebt. 
Als je bloedgroep A hebt, zit er anti-B in je bloedplasma.
Als je bloedgroep B hebt, zit er anti-A in je bloedplasma.
Als je bloedgroep AB hebt, zitten er geen antistoffen in je bloedplasma. 
Als je bloedgroep 0 hebt, zitten anti-A en anti-B in je bloedplasma.

Slide 44 - Tekstslide

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 45 - Quizvraag

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben geen antigenen
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 46 - Quizvraag

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antigeen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 47 - Quizvraag

Hiernaast zie je een rode bloedcel met daarop twee verschillende antigenen. Welke bloedgroep past bij deze rode bloedcellen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep 0

Slide 48 - Quizvraag

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Bloe



A kan wel ontvangen van donor met O
A kan niet ontvangen van donor met AB
AB kan wel ontvangen van donor met B

Slide 51 - Tekstslide