H3_Grammatica&spelling_voorbereiding tw2

Goedemorgen
H3a!

Start je Chromebook op en ga naar Classroom
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen
H3a!

Start je Chromebook op en ga naar Classroom

Slide 1 - Tekstslide

Deze les: 
1. Oefenen aantal grammaticaonderdelen;
2. Oefenboekje nakijken;
3. Vragen stellen/extra uitleg. 

Slide 2 - Tekstslide

Toetsstof:
1. Ontleden;
2. Woordsoorten benoemen;
3. Incongruentie herkennen;
4. Hoofzinnen en bijzinnen herkennen;
5. Verhaspelingen herkennen;
6. Juiste verwijswoorden invullen (hun/hen leren!);
7. Samenstellingen (zoals apetrots)

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht...
Ga naar Classroom en lees de tekst die daar staat. Beantwoord in de volgende dia de vraag die erbij staat.. 

Slide 4 - Tekstslide

Wijs in de tekst op Classroom het volgende aan:
1. Hoofdzin + hoofdzin

Schrijf de eerste en laatste twee woorden van de zin op.

Slide 5 - Open vraag

Wijs in de tekst op Classroom het volgende aan:
1. Hoofdzin + bijzin

Schrijf de eerste en laatste twee woorden van de zin op.

Slide 6 - Open vraag

In de eerste alinea van de tekst op Classroom staan drie werkwoorden fout gespeld. Verbeter de drie werkwoorden.

Slide 7 - Open vraag

De volgende zin is incongruent. Noem de persoonsvorm.

Het merendeel van de leerlingen vinden de toetsweek niet zo leuk.

Slide 8 - Open vraag

De volgende zin is incongruent. Noem de persoonsvorm.

Heel veel mensen die graag gaan skiën in de carnavalsvakantie is bang dat er geen sneeuw ligt.

Slide 9 - Open vraag

Wanneer gebruik je 'hun'?
A
Altijd
B
Als je er 'aan' voor kunt denken. Zoals: ik geef hun het boek.
C
Als er 'aan' voor staat. Zoals: ik geef het boek aan hun.

Slide 10 - Quizvraag

Wanneer gebruik je 'hun'?
A
Altijd
B
Als het een persoonlijk voornaamwoord is: Hun lopen naar huis.
C
Als het een bezittelijk voornaamwoord is: hun huis.

Slide 11 - Quizvraag

"Hulpverleners kunnen hen niet goed bereiken."

Is het 'hen' of 'hun'?
A
hen
B
hun

Slide 12 - Quizvraag


Is het hen of hun?
Ik vertelde hen/hun het nieuws. 
A
hen
B
hun

Slide 13 - Quizvraag

Woordsoorten: Zij geeft hun hen aan hen.

Benoem: hun-hen-aan-hen=
A
bez.vnw-zn-vz-zn
B
pers.vnw-bez-vz-pers
C
bez-pers-vz-pers
D
bez-zn-vz-pers

Slide 14 - Quizvraag

Geweest = hww of zww ?

Zij is gisteren met haar vriendinnen naar
het strand GEWEEST.
A
hww
B
zww

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn hulpwerkwoorden?
A
De belangrijkste werkwoorden in een zin
B
Werkwoorden die een ander ww 'helpen'

Slide 16 - Quizvraag

Kan je meer hulpwerkwoorden in een in hebben?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
zn
B
zww
C
bn
D
blw

Slide 18 - Quizvraag

Samenstelling:
Beren + sterk
A
Beresterk
B
Berensterk
C
Beersterk

Slide 19 - Quizvraag

Samenstelling:
Zon + schijn
A
Zonschijn
B
Zonnenschijn
C
Zonneschijn

Slide 20 - Quizvraag

Samenstellingen:
Station+straat
A
Stationstraat
B
Stationsstraat

Slide 21 - Quizvraag

Verbeter de verhaspeling: Het bedrijf wil met dat andere bedrijf fussileren.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het WWG ook al weer?
A
het woord wat vooraan komt te staan als je de zin vragend maakt.
B
het woord wat veranderd als je de zin in een andere tijd zet.
C
1 werkwoord in de zin.
D
alle werkwoorden in de zin.

Slide 23 - Quizvraag

Ontleden: Wat is het wwg?

Jullie weten het wwg te vinden.
A
Jullie
B
weten
C
weten vinden
D
weten te vinden

Slide 24 - Quizvraag

Ontleden: Een meewerkend voorwerp...
A
… begint altijd met een voorzetsel.
B
… begint nooit met een voorzetsel.
C
… kan met een voorzetsel beginnen, maar dat hoeft niet.
D
… geen idee wat dat is.

Slide 25 - Quizvraag

Ontleden: Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Hem geef ik niets.

Slide 26 - Open vraag

Ontleden: Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Zij heeft het mij toch verteld.

Slide 27 - Open vraag

Cijfer 1 tot en met 10: hoeveel vertrouwen heb je in de toets? 1 = totaal niet, 10 = heel veel.

Slide 28 - Woordweb

Heb je nog een vraag? Zo ja, schrijf 'm hier op. Zo nee: schrijf dan niks op. Als je geen vragen hebt, ga je het grammaticaboekje nakijken. Antwoordmodel staat op Classroom.

Slide 29 - Woordweb

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide