*Spelling H4 + H5, vwo 2

Spelling H4 - werkwoorden
Persoonsvorm in de verleden tijd: -de(n), dde(n), -te(n), tte(n).
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Spelling H4 - werkwoorden
Persoonsvorm in de verleden tijd: -de(n), dde(n), -te(n), tte(n).

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
* Bespreken huiswerk (5 minuten)
* Aan de slag (10 minuten)
* Afronden H4
* Start Spelling H5 (resterende tijd)

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm in de verleden tijd: -de(n), dde(n), -te(n), tte(n).
  • Ga altijd terug naar de stam! (vluchten - vlucht
  • Kijk goed of het over één persoon gaat, of over meerdere mensen:
                - 1 persoon: -te of -de (afhankelijk van de stam)
                - 2 personen: -ten of -den (afhankelijk van de stam) 
  • Bijvoeglijk naamwoord? Dan zo kort mogelijk! (gevluchte). Tenzij het nodig is voor de uitspraak (bekladde)

Slide 3 - Tekstslide

Bespreken huiswerk: opdr 4 en 5
  • Controle

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 4

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 5
1 De bn - berechte crimineel pvvt - achtte zijn straf te zwaar, maar volgens de rechtbank moest hij flink inf - boeten voor zijn misdaden.
2 Laatst pvvt - berichtte de krant dat deze zanger Justin nog altijd pvtt - verafgoodt.
3 Dat het Zwin destijds pvvt - verzandde, pvtt - schaadt nu nog de Brugse handel.
4 Vroeger pvvt - liftte ik vaak naar Parijs, waar ik mijn studie pvvt - ontvluchtte.
5 pvtt - Broeden de knechten nog steeds op een plan om hun bn - verachte meester te inf - verraden?
6 Toen zon en regen het beton pvvt - aantastten, pvvt - verroestte de wapening.



Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 6 op bladzijde 127 van je boek. Je hebt hier maximaal 10 minuten voor! 

Slide 7 - Tekstslide

Bespreken opdracht 6
1 Lia heeft haar vriend vaak ... omdat ze hem niet ...
2 Met .... schouders .... de gewonde militair zachtjes ... tot de arts zijn wond zou ....
3 Met die vermomming probeer ik te ...., dat men mij ....
4 Na de brand keken de gedupeerden ... naar hun bezittingen, terwijl familieleden hen..., maar dat ... hun leed nauwelijks.
5 Een ... automobilist ... vaak in woede jegens de agent die hem heeft ....
6 Jitske ... nog steeds dat haar broers de erfenis ....





Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 6
1 Lia heeft haar vriend vaak vd - bespied, omdat ze hem niet pvtt - vertrouwt / pvvt - vertrouwde.
2 Met bn - ontblote schouders pvvt - wachtte de gewonde militair zachtjes od - kreunend tot de arts zijn wond zou inf - hechten.
3 Met die vermomming probeer ik te inf - verhoeden, dat men mij pvtt - herkent.
4 Na de brand keken de gedupeerden od - huilend naar hun bezittingen, terwijl familieleden hen pvvt - troostten, maar dat pvvt - verzachtte hun leed nauwelijks.
5 Een bn - beboete automobilist pvtt - ontbrandt vaak in woede jegens de agent die hem heeft vd - bekeurd.
6 Jitske pvtt - vermoedt nog steeds dat haar broers de erfenis pvtt - verkwisten.





Slide 9 - Tekstslide

Einde hoofdstuk 4
Vragen?

Slide 10 - Tekstslide

Spelling H5
Hoofdletters en aanhalingstekens

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 12 - Woordweb

Hoofdletters
  • Aan het begin van een nieuwe zin. 

  • Bij eigennamen (Sanne, Groningen, Bernardstraat, Lauwers College, Engeland, Engels, Kerstmis, Pasen en Greenpeace) 

  • Bijvoeglijke naamwoorden die afgeleid zijn van aardrijkskundige namen (Spaanse wijn, Belgische chocolade)


Slide 13 - Tekstslide

Kleine letters
  • Samenstellingen (kerstavond, paaszondag, moederdagcadeau)
  • Religies (jodendom, christendom, islam, rooms-katholiek)
  • Windstreken (het oosten, zuidwest)
  • Namen van seizoenen, maanden en periodes (herfst, maart, de ijstijd). 





Slide 14 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een hoofdletter? Noem drie zaken.

Slide 15 - Open vraag

Wat is juist?
A
'S avonds
B
's Avonds

Slide 16 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Middeleeuwen
B
middeleeuwen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Belgische bonbons
B
belgische bonbons

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist?
A
christendom
B
Christendom

Slide 19 - Quizvraag

Wat is juist?
A
mevrouw Van den Berg
B
Mevrouw van den Berg

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 21 - Woordweb

Aanhalingstekens
  • Bij citaten:
  1. Boris riep verontwaardigd uit: 'Ik heb dat niet gedaan!'
  2. 'Ik ga liever met de trein', zei Maria.

  • Je gebruikt geen aanhalingstekens bij gedachten:
  1. Ze vroeg zich af: hoe kom ik onder dit afspraakje uit?
 

Slide 22 - Tekstslide

Aanhalingstekens
  • Bij titels:
  1. Het boek 'Kolja' van Arthur Japin is een groot succes.

  • Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis van het woord:
  1. Veel mensen kennen het woord 'extravagant' niet. 


Slide 23 - Tekstslide

De man fluisterde: 'Ik kan niet meer'.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn verkeerd geschreven.

Slide 24 - Quizvraag

Lisa zegt: 'Nee Jolien, dat noem je citeren'.
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

Veel mensen hebben moeite met de spelling van het woord barbecue.
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

Ik vroeg haar: weet je wat het huiswerk was?
A
goed
B
fout

Slide 27 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 1, 2 en 3 van Spelling H5 - hoofdletters en aanhalingstekens

Slide 28 - Tekstslide