In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is communiceren?
Slide 2 - Open vraag
Zoek een foto op google wanneer iemand communiceert.
Slide 3 - Open vraag
Wat is de zender in communicatie?
A
Degene die de boodschap communiceert
B
Degene die de boodschap ontvangt
Slide 4 - Quizvraag
Wie is de ontvanger in communicatie?
A
Degene die de boodschap communiceert
B
Degene die de boodschap ontvangt
Slide 5 - Quizvraag
"Mats werkt in de thuiszorg. Hij vraagt aan meneer Harraf of hij hulp nodig heeft bij het wassen".
Sleep het juiste begrip naar de juiste persoon.
Mats
Meneer Harraf
Zender
Ontvanger
Slide 6 - Sleepvraag
"Joost humt tijdens een gesprek met mevrouw Jansen wanneer hij begrijpt wat zij zegt".
Sleep het juiste begrip naar de juiste persoon.
Mevr. Jansen
Joost
Zender
Ontvanger
Slide 7 - Sleepvraag
Wat is coderen?
A
Je gedachten omzetten in een boodschap
B
Het ontcijferen van de boodschap
Slide 8 - Quizvraag
Hoe heet het tegenovergestelde van coderen ook al weer?
Slide 9 - Open vraag
Een collega is bezig met de huishoudelijke taken, jij leest de krant aan een bewoner. Ze zegt tegen je: ‘Fijn dat je even meehelpt.’ Deze boodschap moet je decoderen. Hoe zou jij deze boodschap decoderen?
Slide 10 - Open vraag
Je waarden en normen, je ideeën en je gewoonten hebben invloed op je codering en decodering. Hoe heet het geheel van deze waarden en normen?
A
waardenkader
B
referentiekader
C
referentiewaarden
D
referentienormen
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Video
Waarom is hier sprake van een miscommunicatie?
Slide 13 - Open vraag
Kies of het gaat om verbale of non-verbale communicatie of beide. De student stuurt een e-mail naar haar praktijkbegeleider.
A
Verbaal
B
Non-verbaal
C
Beide
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het appellerende aspect van communicatie?
A
Laat iets persoonlijks van de spreker zien
B
Het verzoek dat in de boodschap is verborgen
C
Laat zien hoe de spreker zichzelf, de ander en de relatie ziet
D
De feitelijke informatie uit de boodschap
Slide 15 - Quizvraag
Kies of het gaat om verbale of non-verbale communicatie of beide. Jip ziet dat de kleine Floor stiekem een snoepje pakt. Hij kijkt haar aan en geeft haar een knipoog.
A
Verbaal
B
Non-verbaal
C
Beide
Slide 16 - Quizvraag
Kies of het gaat om verbale of non-verbale communicatie of beide. Meneer Vermeulen is boos op de klas. Hij verheft zijn stem en geeft een donderpreek.
A
Verbaal
B
Non-verbaal
C
Beide
Slide 17 - Quizvraag
Kies of het gaat om verbale of non-verbale communicatie of beide. Joris zit al de hele middag in een hoekje. Hij kijkt boos de kamer rond.
A
Verbaal
B
Non-verbaal
C
Beide
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het expressieve aspect van communicatie?
A
Laat iets persoonlijks van de spreker zien
B
Het verzoek dat in de boodschap is verborgen
C
Vier lagen in de communicatie
D
Het omzetten van gedachten in een boodschap
Slide 19 - Quizvraag
Kies of het gaat om verbale of non-verbale communicatie of beide. Mees liket de Facebook-update van Samia.
A
Verbaal
B
Non-verbaal
C
Beide
Slide 20 - Quizvraag
Kies of het gaat om verbale of non-verbale communicatie of beide. Valerie geeft een presentatie voor de klas. Ze gebruikt daarbij een PowerPoint.
A
Verbaal
B
Non-verbaal
C
Beide
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het inhoudelijke aspect van communicatie?
A
Laat iets persoonlijks van de spreker zien
B
Het schrijven van woorden
C
Het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring